
1
De
heks
==
Diep weggedoken in een overwoekerde uithoek van de Toevlucht, op het terrein van Rowan, zat Max McDaniels onder een baldakijn van doorbuigende naaldbomen. Er waren tien minuten verstreken sinds hij een donkere gestalte had zien rondsluipen in de grijze uitlopers van het gebergte ver beneden hem, en Max wist dat zijn achtervolger hem inmiddels dicht genaderd was. Hij trok zijn mes uit de schede, en met behulp van het laagje fosforolie op het lemmet bestudeerde hij de primitieve kaart die hij voor zijn vertrek had getekend. Het doel was nog steeds ver weg. In dit tempo zou hij het nooit bereiken – deze tegenstander was veel sneller dan alle andere.
Max schudde de onaangename werkelijkheid van zich af en concentreerde zich op het schijnbeeld dat hij had gecreëerd. Het fantoom leek als twee druppels water op hem, met hetzelfde golvende zwarte haar en dezelfde scherpe, donkere trekken waarmee hij nu behoedzaam vanaf zijn plek hoog in een naburige boom om zich heen tuurde. In het besef dat een geoefend oog alles zou opmerken, had Max subtiele sporen op het omringende terrein achtergelaten.
De schelle kreet van een vogel verbrak de stilte die aan de dageraad voorafging.
Er naderde iets.
Max’ hart begon sneller te kloppen. Hij speurde het kronkelpad af op zoek naar een teken van zijn achtervolger, maar het enige wat hij oppikte was de geur van vochtige aarde en het zachte geruis van de wind, die mistflarden over de berg blies.
Terwijl een ijl blauw licht de lucht kleurde, bleef Max afwachtend op de uitkijk zitten, roerloos als een steen te midden van de wortels en brandnetels. Net toen hij zijn plek wilde verlaten, ving hij een vluchtige beweging op.
Een van de bomen sloop langs de berghelling naar boven.
Tenminste, dat was zijn eerste gedachte toen hij de gedaante zag: dat het een boom was – een van de vele gebogen en geknakte jonge boompjes die zich onzeker aan de berghelling vastklampten. Maar het silhouet richtte zich langzaam op en baande zich een weg door het schrale bos. Het sloop op Max’ dubbelganger af als een donkere, half verhulde schim. Toen de gestalte hem tot op ongeveer zes meter genaderd was, besefte Max waarom hij zijn achtervolger niet had kunnen afschudden.
Het was Cooper.
Het gehavende en met littekens bezaaide gezicht van de agent leek net een gebarsten masker gemaakt uit een verweerde schedel. Zijn bleke huid ging schuil onder een laag modder; de karakteristieke blonde plukken waren weggestopt onder een zwart kalotje. Toen hij de onderkant van de boom had bereikt waarin Max’ dubbelganger zat, trok hij een dun mes uit een schede die aan zijn onderarm was bevestigd. Het lemmet glom van de fosforolie.
Met het soepele gemak van een spin klom Cooper de boom in.
Ondertussen werden Max’ pupillen geleidelijk aan groter. Verschrikkelijke krachten vulden zijn pezige lijf, en zijn vingers schokten en trilden.
Hij sprong uit zijn schuilplaats tevoorschijn.
Cooper hoorde iets en hield zijn hoofd schuin, en op dat moment stormde Max met getrokken mes op hem af.
Max’ wapen ging recht op zijn doel af, maar in plaats van vlees en bot te raken, sneed het dwars door de gestalte heen, en in een regen van schors sloeg het tegen de boom. Coopers magische lokmiddel loste op tot een zwarte rookwolk en Max besefte dat hij beetgenomen was.
Vliegensvlug draaide hij zijn hoofd om en toen zag hij de echte Cooper uit een naburig bosje opduiken. In vijf lange passen was de agent bij hem. Max, die zijn mes in zijn linkerhand had genomen, hees zich met een zwaai op naar een hogere tak, net toen Coopers mes langs zijn ribben suisde.
Cooper nam Max’ pols in een ijzeren greep. ‘Ik heb je,’ beet hij hem toe.
Met een krachtige ruk wrong Max zich los en hij sneed met zijn mes over Coopers schouder, zodat er een heldere streep fosforolie op de zwarte stof achterbleef. Cooper gromde verrast. Weer haalde Max uit naar de agent, waarna hij de boom uit sprong.
In één vloeiende beweging raakte hij de grond en spurtte weg over de boslaan. Bij de splitsing zwenkte hij naar rechts, en vervolgens vloog hij het steile pad op dat hij op de kaart had aangegeven. Cooper draafde achter hem aan, zonder zich er kennelijk iets van aan te trekken dat Max in rap tempo zijn voorsprong vergrootte. Even lette Max niet op Cooper, maar terwijl hij de boomgrens steeds verder achter zich liet, richtte hij al zijn aandacht op de koperkleurige bergtop waar hij op af stormde.
Nadat hij tien minuten keihard had gerend, bespeurde Max in de verte een wit vaandel dat van een puntige rots wapperde. Onwillekeurig grijnzend prentte hij de positie in zijn geheugen. Nog tien minuten in dit tempo en hij had gewonnen.
Maar terwijl hij voortrende, ging zijn ademhaling over in oppervlakkig gehijg en vervolgens begon hij moeizaam en wanhopig naar de ondraaglijk ijle lucht te happen. Met een snelle blik over zijn schouder stelde hij vast dat Cooper hem tot op honderd meter was genaderd en dat zijn tred nog even gelijkmatig was als altijd. Max spuwde op de grond en versnelde zijn pas. Al klimmend begon hij te hoesten.
Het vaandel was verleidelijk dichtbij, maar de pijn en de duizeligheid werden hem te veel. Lichtvlekjes dansten voor Max’ ogen en het was alsof zijn mond vol warm zand zat. Hij struikelde over een steen en smakte op de grond, waarbij hij zijn knie schaafde en zijn mes liet vallen. Net toen hij overeind krabbelde, landde er een schimmige gestalte achter hem.
Cooper stond op drie meter afstand en had zijn stevige zwarte laars op het heft van Max’ mes gezet.
De agent keek Max strak aan. Diep en langzaam ademend, waarbij zijn borst op en neer ging, wierp hij een kille blik op het rode insigne op Max’ uniform. Het insigne was een doelwit en zat pal boven Max’ hart. Eén succesvolle stoot op die plek was een voltreffer en zou de oefening tot een abrupt einde brengen.
‘Geef je je over?’ klonk het vlak en afgemeten.
Max zweeg even, en nog steeds afwerend ineengedoken dacht hij na over Coopers vraag.
Amper had hij zijn besluit genomen of de agent kwam in actie, zo snel dat het was alsof hij Max’ gedachten kon lezen. Nog voor de jongen zich ook maar verroerde, liet Cooper met een polsbeweging het dunne, zwarte mes recht op het insigne op Max’ borst af zoeven.
Het mes naderde snel en trefzeker. Als in een waas sloeg Max het wapen opzij, en een pijnscheut trok door hem heen toen de stompe rand zijn handpalm schampte. Max sprong naar voren en gaf Cooper een vinnige schop tegen zijn knie, zodat de lange man naar achteren werd gedreven. De jongen spreidde zijn vingers en zijn mes vloog gehoorzaam terug in zijn hand. In een verblindende reeks subtiele schijnbewegingen en wazige uithalen liet hij de ene aanval op de andere volgen.
Max kookte van woede. Hoe durven ze Cooper op me af te sturen! Cooper was geen medeleerling, hij was een killer die in zijn eentje opereerde en op bevel van zijn meerderen jacht maakte op de Vijand. Nu was hij op Max afgestuurd, een maatregel die ongetwijfeld bedoeld was om hem een toontje lager te doen zingen na een reeks moeiteloze overwinningen. Woest en met roekeloze vaart viel Max weer aan. Hij zou het insigne van de agent als trofee meenemen en op zijn dooie gemak het vaandel pakken.
Maar in tegenstelling tot Max’ eerdere tegenstanders was Cooper niet onder de indruk van zijn buitengewone snelheid en agressiviteit. Nadat hij van de eerste schrik was bekomen, raapte de agent zijn mes weer op. Het tweetal danste nu om elkaar heen en Cooper, die zich hulde in een mantel van schaduw, veranderde in een verbijsterende luchtspiegeling van staal en rook. Algauw kneep Max zijn ogen tot spleetjes om hem te kunnen zien: een inktzwart silhouet tegen een donkergrijze achtergrond. Onder dergelijke omstandigheden was het moeilijk om in te schatten in welke hand Cooper zijn wapen hield, of om een aanval te zien aankomen. Het werd steeds donkerder en de gloeiende punt van het mes werd een soort dwaallichtje, dat verraderlijk op en neer danste en af en toe verdween om weer razendsnel en doelgericht naar voren te stoten. Max probeerde de aanvallen voor te zijn, maar er was geen systeem in te ontdekken en hij moest volledig op zijn reflexen vertrouwen.
Achter zich voelde hij een luchtstroom. Hij weerde de aanval af en probeerde het slanke lemmet te onderscheppen, maar Cooper trok zich terug, waardoor Max’ tegenaanval slechts lege lucht trof. Hij was ziedend. Weer kwam het mes op hem af – drie steken, sneller dan de vuist van een bokser, en allemaal op zijn borst gericht. Max sloeg Coopers hand opzij en haalde een paar keer wanhopig uit naar de agent, maar die was hem te vlug af en dook weg.
‘Laat je nou eens zien!’ riep Max geërgerd.
Er kwam geen antwoord. De duisternis draaide als een dikke soep om hem heen.
Ten slotte maakte Cooper een fout. Opeens hoorde Max geschuifel achter zich. Toen hij zich omdraaide, zag hij een flits van fosforolie in een lage, wijde boog op zijn middenrif afkomen. Snel als een slang stak Max met zijn mes naar beneden en pareerde het wapen van zijn tegenstander. Even bleef Cooper staan, uit zijn evenwicht gebracht en zo dichtbij dat Max een wel zeer verlokkelijke glimp opving van het insigne van de agent. Met een grijns maakte hij zich op voor de genadeslag.
Maar terwijl Max toestak, deed de agent een stapje opzij en sloeg zijn hand om Max’ elleboog. Door de vaart die Max had, werd hij onderuitgehaald, terwijl de agent zich glad en soepel als een aal uit de gevarenzone terugtrok. Met een smak kwam Max op zijn rug terecht, en opeens voelde hij iets op zijn borst drukken. De stilte werd verdreven door Coopers stem.
‘Stoppen.’
Het bevel klonk kalm, strak en beslist.
Het onnatuurlijke donker loste op in krinkeltjes die verdwenen op de wind. Tegen de tijd dat alles weg was, zag Max dat Cooper zich wel zes meter had teruggetrokken. Een paar tellen lang bleef het stil, keek de agent Max alleen maar aan. Toen hij zich er kennelijk van had overtuigd dat het gevecht ten einde was, tikte hij op een telefoontje in zijn oor.
‘Met Cooper,’ zei hij, zijn blik op Max gericht. ‘Ik ben nu bij hem. We zijn klaar... uitslag zoals verwacht.’
Max keek toe terwijl Cooper geduldig luisterde. Even later schakelde de agent het apparaatje uit en keerde zich naar Max toe.
‘We moeten terugkomen,’ mompelde hij.
Max kwam overeind en rekte zijn hals om het witte vaandel te zien dat boven hun hoofd wapperde.
‘Laat maar zitten,’ zei Cooper. ‘Ik heb gewonnen.’
Met een achteloos gebaar wees hij naar het rode insigne op Max’ borst. In het midden zag Max een heldere veeg fosforolie opgloeien.
‘Weet je dat zeker?’ vroeg Max. Hij schonk de agent een norse blik voor hij door een droge, rauwe hoestbui werd overvallen.
Cooper wierp een blik op zijn eigen borst, waar eveneens een gloeiende veeg fosforolie als een brandmerk in het bloedrode insigne stond. Verspreid over zijn borst en armen liep een tiental fosforescerende striemen.
Met een grimmig gezicht bekeek de agent het resultaat van Max’ actie. Hij stopte het telefoontje weer in zijn oor en tikte erop. ‘Herroeping. Uitslag onverwacht. Beide partijen uitgeschakeld.’
Cooper peuterde het telefoontje uit zijn oor.
‘Wie was dat?’ vroeg Max.
‘De directrice, mevrouw Richter,’ zei Cooper. ‘We moeten om twaalf uur terug zijn.’
Max kreunde, maar Cooper wilde er niets van horen. ‘Wees blij dat je nog wat mag rennen,’ bromde de agent, terwijl Max zijn veters opnieuw strikte. ‘Je hebt een bar slechte conditie.’
‘Ik ben anders de enige die door agenten wordt nagejaagd,’ mompelde Max, bekaf en chagrijnig.
‘Je bent zo langzamerhand door je keuzemogelijkheden heen,’ antwoordde Cooper onbewogen. ‘De oudere leerlingen hebben geklaagd. Ze willen niet langer met je trainen – ze denken dat de uitslagen hun plaatsingsaanvragen negatief beïnvloeden. Van nu af aan krijg je alleen nog maar met agenten of Mystici te maken.’
Max dacht aan de doodsbange zesdejaars die hij eerder die week achterna had gezeten en die na zijn snelle nederlaag de Toevlucht uit was gestormd. ‘Dan beloof ik dat ik ze niet zo snel zal pakken,’ zei hij met een ondeugende grijns. ‘Dan zorg ik dat ze beter scoren.’
Cooper schonk hem een norse blik. ‘Niks ervan. Je moet nog aan heel veel dingen werken. Nou, zeg op, ben je blij met je gele stip?’
‘Wel een beetje,’ gaf Max toe. Hij bloosde en keek aandachtig naar de neuzen van zijn schoenen.
Vlak en afgemeten somde Cooper Max’ fouten op. ‘Ik had je schuilplaats vanuit elke richting kunnen naderen. Met een simpel vogelfluitje ben ik tot op nog geen tien meter bij je in de buurt gekomen. Je lokmiddelen waren simpel en kinderlijk...’
‘Nou weet ik het wel,’ zei Max zachtjes. Zijn gezicht gloeide.
‘Nee,’ zei Cooper, die zich bukte om hem recht in de ogen te kijken. ‘Je weet het nog niet. Als dit echt was geweest, stond er nu geen gele stip op mijn borst. Dan zou je de rivier zijn overgestoken voor je me ook maar gezien had.’
Max zweeg.
‘Nog één ding.’ Cooper stak zijn mes weer in de schede en keerde Max zijn strakke vogelverschrikkerskop toe. ‘Je hebt jezelf totaal niet in de hand – je gevoelens verraden je bedoelingen. Nog voor je het zelf beseft, weet een geoefende tegenstander al wat je van plan bent. Een dodelijke tekortkoming.’
Max trok een kwaad gezicht, maar hij slikte zijn antwoord in. Cooper draaide zich om en liep op een drafje weg.
Tegen de tijd dat ze bij de open plek in de Toevlucht aankwamen, stond de zon al hoog boven de oostelijke duinen. Het lange gras wuifde en golfde op de wind. Hier en daar staken er wat wilde bloemen en door de zon gebleekte rotszuilen boven uit. In de verte stonden tientallen kleine figuurtjes rusteloos en nerveus bij elkaar in de blauwe schaduwen van de Koesterhut.
‘Gaan we even bij de eerstejaars kijken?’ vroeg Max. Hij trok aan zijn zwarte shirt, dat plakte van het zweet.
Cooper schudde zijn hoofd. Op dat moment kwam Nolan, de terreinopzichter, de veranda op, YaYa met zich meevoerend. Max grijnsde toen de eerstejaars er halsoverkop vandoor gingen. Nog maar een jaar geleden had hij hetzelfde meegemaakt, en hij was al even bang geweest voor de ruigharige zwarte leeuwin, die zo groot was als een neushoorn en die zich nu op de veranda installeerde.
Nolan zwaaide toen ze dichterbij kwamen.
‘Ik had al gehoord dat jullie deze kant op kwamen. Zit alles er nog aan?’ vroeg hij met warme, lijzige stem. Zijn helderblauwe ogen twinkelden van de pret. Hij sloeg zijn dikke leren handschoenen tegen elkaar; losse plukjes hooi vlogen alle kanten op.
Cooper knikte slechts, zich kennelijk niet bewust van de leerlingen die hem druk fluisterend bekeken.
‘O lieve hemel,’ mompelde Nolan, nadat hij de gele stip op Coopers insigne lang en nieuwsgierig had bestudeerd. ‘Jongens, dit zijn Cooper en Max McDaniels. Max is tweedejaars...’
Opeens knipperde Nolan met zijn ogen en zijn glimlach loste op. ‘Ik bedenk opeens,’ vervolgde hij, ‘dat sommigen van jullie Max al ontmoet hebben.’
Verscheidene leerlingen herkenden hem en hielden hun adem in. Een aantal had Max inderdaad al eens eerder gezien: dat voorjaar had hij hen gered van een verschrikkelijk lot in de tombe van Marley Ziener. Max zwaaide even, maar inmiddels wilde hij het liefst zo snel mogelijk doorlopen.
‘De directrice wacht op ons,’ legde Cooper uit, terwijl hij Max bij de arm nam.
‘Dat weet ik,’ zei Nolan, en hij knikte ernstig. ‘Blij dat jij erbij bent, Cooper. Zorg dat ze niet te dicht bij die jongen van ons in de buurt komt, afgesproken?’
Met een laatste knik beende Cooper weg. Max hield zijn vragen voor zich tot ze de dikke, met mos begroeide deur van de Toevlucht achter zich hadden dichtgetrokken.
‘Waar heeft Nolan het over?’ vroeg hij behoedzaam. ‘Wie mag niet te dicht bij mij in de buurt komen?’
Met zijn blik volgde Cooper een helderrode vlinder. Oude Tom sloeg elf uur.
‘Een heks,’ mompelde hij. ‘Ze is al voor zonsopkomst gearriveerd.’
==
Mam was bepaald niet onder de indruk van het nieuws dat er een heks op bezoek kwam. De lompe toverkol met haar grauwe huid snoof minachtend toen Max het haar vertelde. Ze stak haar klauwen van vingers diep in een kalkoen en trok er met een woeste ruk de ingewanden uit. ‘Dát doet Mam met heksen!’ zei ze dreigend. Ze zwaaide de darmen in het rond en smeet ze in een pan.
Bob, die met trage precisie aan een naburige tafel bergen wortels in blokjes stond te snijden, slaakte een zucht. ‘De directrice vindt het belangrijk,’ bromde hij met zijn zware stem.
‘O, “de directrice vindt het belangrijk”,’ schamperde Mam, die het accent van de gigantische Russische oger nadeed terwijl ze de onfortuinlijke kalkoen vastgreep. Ze zette het beest op haar hoofd, graaide ergens een bezem vandaan en zwaaide ermee onder de neus van de oger. ‘Is die grote, sterke Bob soms bang voor heksen?’ kakelde ze. ‘Wil hij zich het liefst voor ze verstoppen? Piest hij zowat in zijn broekje als hij ze ziet?’
Mam begon rondjes te dansen en terwijl ze als een majorette de bezem liet wervelen, wiebelde de kalkoen vervaarlijk heen en weer. ‘Pies, pies, pies, pies...’
Max at zijn toast op en knikte naar zijn kamergenoot, David Menlo, die in de deuropening van de keuken stond en onverstoorbaar het tafereel in zich opnam.
Mam snoof de lucht op en bleef abrupt staan. Ze gilde het uit, draaide zich razendsnel om en keek David met opengesperde schrikogen aan. Sinds de laatste Halloween, toen ze een mislukte poging had gedaan om de kleine blonde jongen te pakken en op te eten, was ze doodsbang voor hem.
‘Hallo, Mam,’ zei David.
‘Hallo,’ mompelde Mam. Haar krokodillenoog schoot woest heen en weer langs de boog van de deuropening boven Davids hoofd.
‘Mam, je hebt een kalkoen op je hoofd.’
‘Dank je,’ zei de kol zachtjes. Ze haalde de toegetakelde vogel van haar hoofd en plaatste hem voorzichtig op een rooster. ‘Neem me alsjeblieft niet kwalijk...’
Mam stoof naar haar kast, waarbij ze de bezem op de vloer liet kletteren. Ze wrong haar zware lijf naar binnen en sloeg de deur achter zich dicht. Een geglazuurde suikerpot wankelde op zijn plank en viel in een regen van scherven en suiker kapot op de tegels.
‘Sorry,’ zei David, die zich bukte om samen met Bob de troep bij elkaar te vegen.
‘Het is jouw schuld niet,’ fluisterde de oger met een vertwijfelde blik in zijn ogen. ‘Mam gedraagt zich afschuwelijk – nog erger dan anders. Volgens mij komt het door de brieven die ze krijgt. Ze heeft ze al ik weet niet hoe vaak gelezen.’ De oger wees met zijn lange, knokige vinger naar een stapeltje luchtpostbrieven naast Mams snijplank.
Max pakte er eentje en keek naar de vierkante blokletters:
==
MEVROUW BEA SCHROOP
ACADEMIE VAN ROWAN
VS
==
‘Wie is Bea Schroop?’ vroeg hij. De envelop rook naar kool, en hij trok zijn neus op.
Uit de kast kwam een bloedstollende gil. Het gele deurtje vloog open en Mam spurtte naar buiten. Ze rukte de envelop uit Max’ hand, veegde de andere brieven bij elkaar en drukte de hele zaak tegen haar boezem.
‘Niemand! Bea Schroop is níémand! Ze bestaat niet!’ hijgde Mam, en met de brieven in haar handen geklemd schoof ze met haar dikke achterste de kast weer in. ‘Ga jij maar naar die heks toe en steek je neus niet in Mams zaken!’ bulderde ze, waarna ze het deurtje voor de laatste keer dichtsloeg.
‘Nou, dat was grappig,’ zei David. ‘Cooper staat trouwens op ons te wachten. Zou jij niet gaan douchen?’
‘Ik had honger,’ jammerde Max, die verlekkerd naar een schaal met knapperige spekjes keek.
Ondertussen liep David neuriënd de wenteltrap van het Huis op.
‘Wat is er nou?’ vroeg Max boos, terwijl hij achter zijn kamergenoot aan liep. ‘Probeer jij maar eens op een lege maag de halve nacht wakker te blijven terwijl Cooper achter je aan jaagt!’
==
Cooper stond in de hal te wachten. Hij begeleidde de twee jongens naar de bovenste verdieping van het Huis en voerde ze in marstempo een onbekende gang door – waar portretten in vergulde lijsten en een serie Afrikaanse maskers hingen – tot ze bij een glanzende deur van donker hout aankwamen.
‘De heks is net naar binnen gegaan,’ zei Cooper met zachte, effen stem. ‘Ze moet drie meter bij jullie uit de buurt blijven. Dat weet ze. Ik neem de stoel die het dichtst bij haar staat – jullie gaan allebei naast de directrice zitten.’
‘Cooper,’ zei David met een hoog stemmetje, ‘dat klinkt gevaarlijk. Weet je zeker dat we naar binnen moeten?’
Max had de indruk dat het harde gezicht van Cooper heel even iets zachter werd. De agent knielde neer en keek David recht in de ogen.
‘Het komt wel goed,’ stelde hij hem gerust. ‘Er gebeurt niks met je, oké?’
Cooper klopte David op zijn schouder en haalde vervolgens een mes tevoorschijn met een geribbeld lemmet van roestrood metaal. Max had het nooit eerder gezien. Er ging iets akeligs van het mes uit; het verkleurde lemmet deed een buitengewoon weerzinwekkende geschiedenis vermoeden. Intuïtief deed Max een stap naar achteren, en David zag al helemaal groen van misselijkheid.
‘Het komt goed, David,’ fluisterde Max, en hij pakte zijn wankelende kamergenoot stevig vast.
David glimlachte flauwtjes, maar wierp weer een blik op het mes toen Cooper het in zijn mouw liet verdwijnen.
‘Laten we maar eens gaan kijken wat die ouwe heks wil.’ Zachtjes klopte Cooper op de deur.
Die zwaaide open, en Cooper leidde de jongens een donkere, raamloze kamer in waarvan het gewelf werd ondersteund door balken vol houtsnijwerk. De enige verlichting kwam van olielampen, die een warme, gouden gloed verspreidden over de mensen die er al zaten. Mevrouw Richter, de directrice, zat aan het hoofd van een granieten tafel, waarin het zegel van Rowan was gegraveerd. Op de tafel stonden kristallen bokalen en een karaf rode wijn. Rechts van haar zat mevrouw Kraken, een kromme, bitse vrouw, het hoofd van de afdeling Occultisme. Max begroette hen, en meteen daarna richtte hij zijn blik op het merkwaardige, gerimpelde schepsel dat hem aandachtig opnam vanaf het andere uiteinde van de tafel.
‘Jongens,’ zei mevrouw Richter, ‘let maar niet op het gedempte licht; dat is op verzoek van onze gast, die zich in een dergelijke sfeer wat meer op haar gemak voelt. Mag ik jullie voorstellen aan Madame Mala?’
De heks glimlachte en bij wijze van groet boog ze haar hoofd. In de schemerige kamer leek het eerst alsof haar huid vol littekens zat, net als die van Cooper, maar Max zag al snel dat het geen littekens waren maar tatoeages. Elke zichtbare vierkante centimeter van haar lichaam – haar gezicht, haar oren, haar vingertoppen – was bedekt met kleine hiërogliefen en symbolen, die gerangschikt in keurige patronen en vormen onder de plooien van haar eenvoudige zwarte gewaad verdwenen. Haar gevlochten grijze haar was dun als maïsvezel en haar uitgezakte gezicht stond beleefd en verwachtingsvol toen ze een slokje wijn nam. Met haar lichtgroene ogen wierp ze een schuinse blik op Cooper, die naast haar plaatsnam, en een paar tellen lang bestudeerde ze zijn mouw. De glimlach week echter niet van haar gezicht, en algauw richtte ze haar aandacht op Max en David, die naast mevrouw Richter gingen zitten.
‘Madame Mala behoort tot onze verre verwanten in het Oosten,’ legde mevrouw Richter uit, terwijl ze een losse lok zilvergrijs haar van haar voorhoofd streek. ‘Het is alweer eeuwen geleden dat we voor het laatst contact hebben gehad met de heksen, maar we zijn van oudsher bevriend met elkaar en we voelen ons vereerd met dit bezoek.’
Bij wijze van dank hief de heks haar glas.
Mevrouw Richter beantwoordde het gebaar met een strak glimlachje. ‘De komst van Madame Mala vanochtend was namelijk zeer onverwacht, jongens. Kennelijk heeft Peter Varga tijdens zijn reizen een bezoek gebracht aan de heksen om hun hulp in te roepen bij het zoeken naar de kinderen die vorig jaar zijn ontvoerd. Hij heeft ze over jullie tweeën verteld en, eh... tot onze grote verrassing en vreugde stond onze gast opeens op de stoep. Nu jullie gearriveerd zijn, vertelt ze wellicht iets over het achterliggende doel van haar komst.’
Madame Mala straalde, waarbij ze haar gele, tot punten gevijlde tandjes ontblootte. Kralen en halskettingen van halfedelstenen klikten en klakten toen ze opstond en een diepe buiging maakte.
‘Buitengewoon vriendelijk van u, mevrouw de directrice,’ zei ze met zware, hese stem. ‘Op mijn beurt breng ik namens mijn zusters een groet aan u en eer ik onze verwanten, die lang geleden de oceaan zijn overgestoken. Het ligt in de lijn der verwachting dat de jongeren de vonk zijn waarmee oude vriendschap opnieuw wordt ontstoken en de verschillen tussen ons worden overbrugd. We hebben heel lang op dit tweetal gewacht.’
‘Mevrouw Richter...’ fluisterde Max.
De directrice legde hem met opgestoken vinger het zwijgen op.
Meteen richtte de heks haar doordringende groene ogen op Max. ‘Wie van de Gezegende Kinderen is dit?’ vroeg ze.
‘Madame Mala, dit is Max McDaniels. Hij is...’
‘De Wolfshond,’ fluisterde de heks. Met wijd open ogen leunde ze naar voren.
Cooper ging verzitten.
‘Neem me niet kwalijk, maar nu pas zien mijn oude ogen het licht op zijn voorhoofd. Rath dé ort, Cúchulain. Saol fada chugat.’
Max wist niet waar hij moest kijken toen de heks heel even met haar voorhoofd de tafel aanraakte en weer ging zitten. Gehaast maakte ze een teken en toen ging ze verder. ‘Nu Astaroth weer op aarde rondwaart, heeft de nobele School van Rowan zijn Wolfshond hard nodig. Als eerbetoon aan onze vroegere band hebben mijn zusters me opgedragen slechts de helft van onze rechten op te eisen. De Wolfshond van Rowan mag bij u blijven. De heksen willen alleen de jonge Tovenaar, die zo bedreven is in onze magische kunsten.’
‘Waar hebt u het in godsnaam over?’ onderbrak mevrouw Kraken haar op scherpe toon, en ze keek Madame Mala woedend aan. ‘Wat verbeelden de heksen zich wel, om zomaar op onze stoep te verschijnen en allerlei dingen te eisen, nog wel een van onze leerlingen, lieve hemel nog aan toe.’
‘Annika,’ waarschuwde mevrouw Richter.
Mevrouw Kraken barstte bijna van woede, maar ze slikte haar volgende opmerking in.
Madame Mala leek verward. ‘Heb ik soms iets verkeerds gezegd?’ vroeg de heks, en haar blik schoot langs de gezichten.
‘Madame Mala,’ zei mevrouw Richter, ‘vergeef ons onze onwetendheid, maar wat vraagt u eigenlijk? Het kan toch niet uw bedoeling zijn om David Menlo mee te nemen?’
De heks knikte en keek glimlachend naar David, die een raar gorgelgeluidje maakte en op zijn stoel in elkaar zakte.
‘Wat heeft u op de gedachte gebracht dat we iets dergelijks ooit zouden toestaan?’ vroeg mevrouw Richter op kalme toon.
‘Het is ons recht,’ zei Madame Mala. Ze glimlachte niet langer, maar keek verontwaardigd.
Sprakeloos zakte David nog verder weg, tot alleen zijn ogen boven de tafelrand uit kwamen.
‘Mevrouw Richter,’ beet Max haar toe, ‘u bent toch niet van plan David aan... aan die heks mee te geven?’
‘Natuurlijk niet,’ zei mevrouw Richter, en ze keek hem scherp aan. ‘Op welke gronden denken de heksen een dergelijke absurde eis te mogen stellen?’
Fronsend trok Madame Mala haar scherpe nagel langs de bovenrand van het zegel van Rowan. ‘Er is niets absurds aan onze eis,’ zei ze langzaam en met fonkelende ogen, ‘en we hebben er meer dan vierhonderd jaar mee gewacht. Het kan zijn dat uw herinneringen vervagen, maar zelfs de allerjongste heks weet van Brams Gelofte en het Boek van Oorsprong, dat ergens verborgen ligt.’
‘Het Boek van Oorsprong,’ herhaalde mevrouw Richter peinzend. ‘U bedoelt het Boek van Thoth?’
‘Inderdaad,’ beaamde de heks. ‘Het verhaal gaat dat Astaroth zelf het boek begeerde, dat hij lang op de geheimen heeft gestudeerd die hem in staat zouden stellen het te gebruiken. Bram heeft het gevaarlijke voorwerp meegenomen en ergens verborgen waar de Demon het niet kon vinden.’
Mevrouw Richter keek bedenkelijk en wierp een blik op mevrouw Kraken.
‘Onmogelijk,’ schamperde mevrouw Kraken en beslist schudde ze haar hoofd. ‘Dat boek is duizenden jaren geleden vernietigd.’
‘Het is níét vernietigd,’ fluisterde de heks. ‘Ruim vijfhonderd jaar geleden hebben de heksen het ontvreemd uit de tombe van Neferkaptah en er een namaakrelikwie voor in de plaats gelegd. Vergeefs hebben we geprobeerd de geheimen van het Boek te doorgronden. Het gerucht over onze list lekte echter uit, en onze schat trok uiteindelijk allerlei geïnteresseerden. De boodschappers van Astaroth zochten ons op in de bergen; er werden grote beloningen uitgeloofd als we het boek wilden overhandigen of informatie wilden verstrekken over de plek waar het verborgen werd gehouden. We namen hun voorstellen in overweging – per slot van rekening waren die zeer royaal en het boek bleek ons begrip te boven te gaan. Maar ook Bram kwam naar ons toe, en op zijn voorstel zijn we ingegaan.’
Max dacht aan Elias Bram, de laatste Ascendant, die was gesneuveld tijdens de Belegering van Solas, en die de tijd zo lang mogelijk had gerekt zodat een paar overlevenden konden ontsnappen aan boord van de Valk. Hoewel Bram aanbeden werd op Rowan, was er iets in Madame Mala’s toon wat Max de moed in de schoenen deed zinken. Hij keek naar David, die nu dezelfde afwezige, glazige blik in zijn ogen had als wanneer hij ergens diep over nadacht.
‘Hoe luidde het aanbod van Bram?’ vroeg mevrouw Richter met zachte, ernstige stem.
De heks keek mevrouw Richter aan en kneep haar ogen tot spleetjes. Om haar woorden te onderstrepen tikte ze op de tafel. ‘Dat alle kinderen van uw volk die gezegend zijn met de Oude Magie aan de zorg van de heksen worden toevertrouwd. We mogen er drie opeisen, zo staat geschreven. Voor me zitten twee van dergelijke kinderen, maar ik eis alleen de jonge Tovenaar op. Als ik zo vrij mag zijn, mevrouw de directrice, dan zou u blij moeten zijn met onze grootmoedigheid. We beseffen dat u deze overeenkomst niet zelf gesloten hebt en dat het u groot verdriet zal doen om afscheid te moeten nemen van zo’n intelligente leerling. Daarom nemen we er op dit moment slechts één mee, als teken van ons respect... Ik verzoek u dringend om ons niet op onze beslissing te laten terugkomen.’
‘Mevrouw Richter,’ fluisterde Max vol ongeloof toen de stilte aanhield. ‘U denkt hier toch niet echt over na, hè? U mag haar David niet laten meenemen!’
Na een scherpe blik op Max richtte mevrouw Richter zich weer tot Madame Mala.
‘Natuurlijk niet,’ zei ze. ‘Er zou heel veel bewijs overlegd moeten worden voor we ook maar enig geloof hechten aan deze eis, laat staan dat we erop ingaan. Ik weet niets van een dergelijke overeenkomst. En jij, Annika?’
‘In al die jaren dat ik toegang heb gehad tot het Archief ben ik niets tegengekomen wat er in de verste verte op duidt,’ zei mevrouw Kraken trots. ‘Alleen al het idee dat Bram kinderen zou versjacheren is idioot – dat druist in tegen alles waarin hij geloofde! Kinderen ruilen voor boeken? Onzin! Waar ís dat Boek van Oorsprong waarvoor we blijkbaar onze toekomst op het spel hebben gezet?’
‘Dat weten we niet,’ zei Madame Mala op koele, gereserveerde toon. ‘Het lot van het Boek was niet onze zorg, maar die van Bram. Wij zijn alleen geïnteresseerd in onze beloning en in het nakomen van de afspraak.’
‘En als we weigeren?’ vroeg mevrouw Richter.
‘Dat doet u niet,’ antwoordde Madame Mala. ‘Weigeren betekent de val van Rowan. Astaroth is híér, mevrouw Richter – alle inspanningen en waakzaamheid van Rowan ten spijt staat het aan de hemel geschreven dat de Demon is teruggekeerd. Rowan heeft al zijn oude bondgenoten nodig om de naderende storm te kunnen overleven. Dit is niet het moment voor dwaze trots.’
Mevrouw Richter ging staan en sloeg haar armen over elkaar. ‘Ik vind het niet van dwaze trots getuigen, Madame Mala, als ik u erop wijs dat het voortbestaan van uw orde kon worden veiliggesteld door middel van dezelfde inspanningen en waakzaamheid waarop u nu kritiek hebt. Dankzij onze hulp hebben de heksen zich voor steden en machines kunnen verbergen en het moderne leven op afstand weten te houden. Er kan een eind aan deze gunsten komen. Als de heksen Rowan of het belang van Rowan bedreigen, zweer ik dat ons antwoord daarop zo snel en ernstig is dat zelfs de grootste pessimisten onder u geschokt zullen zijn.’
Het gezicht van de heks betrok. Ze opende haar mond en klapte hem weer dicht, waarna ze vluchtig naar Cooper keek, die roerloos op zijn stoel zat en haar blik met onbewogen kalmte beantwoordde. Een klokje tikte de lange seconden weg. Het werd ondraaglijk stil in de kamer, en dreigend geweld hing in de lucht.
‘Jammer dat u dergelijke taal bezigt in de aanwezigheid van deze jonge mensen,’ zei Madame Mala ten slotte. Ze vouwde haar handen en ademde lang en diep uit. ‘Ik ben me er terdege van bewust dat u talloze mensen en talloze wapens tot uw beschikking hebt, mevrouw de directrice. We verkeren niet in de waan dat wij heksen openlijk de strijd met Rowan kunnen aanbinden; dat is wel het laatste wat we wensen. U bent het die dreigende taal uitslaat; ik spreek slechts over eer en afspraken. Wees gewaarschuwd, mevrouw de directrice: als u onze rechtmatige eis afwijst, schendt u de bepalingen van Brams Gelofte en roept u een vloek over uzelf af die het einde van deze school en van allen die er wonen zou betekenen. De overeenkomst is verweven met Oude Magie – ondertekend met Brams eigen bloed en simpelweg onherroepelijk.’
‘Als het document met Brams bloed is ondertekend, moet u het in bezit hebben,’ zei mevrouw Richter op kille toon. ‘Ik wens het in te zien en ook wens ik te spreken met de ware woordvoerster van de heksen. Dat bent u niet, Madame Mala – u bent slechts gezonden om een boodschap over te brengen en uw taak is nu ten einde. Het wordt tijd dat u naar huis terugkeert.’
Madame Mala dronk haar glas leeg en stond op. ‘U bent mijn gastvrouw en u hebt me verzocht om te vertrekken. Ik ga. Maar mijn zusters zullen komen, mevrouw de directrice, en ze zullen al het bewijs meebrengen dat u nodig hebt. En als ze vertrekken, gaan deze Gezegende Kinderen – béíde kinderen – met hen mee.’
‘Niet zolang ik directrice ben,’ zei mevrouw Richter kalm, en met een handgebaar droeg ze Cooper op om de oude vrouw uitgeleide te doen.
De heks bleef nog even in de deuropening staan; haar afschrikwekkende gezicht leek precies op een van de uit hout gesneden maskers die op de gang hingen. Ze schonk mevrouw Richter een heimelijk, veelbetekenend glimlachje. ‘Directrices zijn vervangbaar, mevrouw Richter, zoals uw voorganger maar al te goed zal beseffen. U moet weten dat Peter Varga niet de enige zoon van Rowan is die de bergen over is getrokken om onze hulp te zoeken.’ Ze wendde zich tot Max en David. ‘Kijk over een maand maar naar ons uit, jongens. Er wacht jullie een nieuw thuis.’
Na een laatste buiging verdween de heks.
2
De
alleraardigste meneer Zaaks
==
Max en David zaten zacht pratend tegenover elkaar in het lagere gedeelte van hun prachtige kamer. Aan de andere kant van de glazen koepel die het plafond vormde, werd de lucht donkerblauw en onthulde een schitterende sterrenzee. De sterrenbeelden volgden elkaar op aan het firmament: ijle contouren die uit dunne gouden draden bestonden en snel weer vervaagden. David zag de Grote Beer flakkerend verdwijnen; hij boog zijn hoofd en maakte aantekeningen in een versleten, in leer gebonden dagboek, dat hij de hele zomer al met zich meesleepte.
‘We hoeven echt niet bij de heksen te gaan wonen,’ constateerde Max, en hij tuurde naar Davids kriebelige, bijna onleesbare handschrift. ‘Dat vindt mevrouw Richter nooit goed – je hebt zelf gezien hoe kwaad ze werd.’
‘Ik denk niet dat de beslissing bij haar ligt,’ zei David zacht en hij schudde zijn hoofd. Met een achteloze vingerknip ontstak hij verschillende kaarsen en een olielamp. ‘Die heks loog niet. Hun eis zou wel eens rechtmatig kunnen zijn.’
‘En wat dan nog?’ schamperde Max. ‘Je kunt niet zomaar met een handtekening iemands leven weggeven, honderden jaren voor zijn geboorte! Dat is niet eerlijk.’
Glimlachend trok David een wenkbrauw op. ‘Ik denk niet dat “eerlijk” er veel mee te maken heeft. Alleen al het idee dat mensen iets te zeggen hebben over waar en hoe ze wonen, is iets van de laatste tijd. Elias Bram was vast behoorlijk wanhopig toen hij die overeenkomst sloot. Dat Boek van Thoth of Boek van Oorsprong of hoe het ook heet, moet wel heel belangrijk...’
Op dat moment werd er luid en driftig op de deur geklopt.
‘Hou die gedachte nog even vast,’ zei Max terwijl hij de trap op sjokte om te kijken wie het was. Zijn vader, Scott McDaniels, leunde hijgend met zijn zware lijf tegen de deurpost. Hoewel hij normaal altijd opgewekt was en met heldere blik de wereld in keek, stond het bolle gezicht van McDaniels nu zorgelijk en was wat bleek.
‘Zodra ik het hoorde ben ik hiernaartoe gekomen,’ zei hij schor. Hij kuste Max op zijn hoofd en wrong zich de kamer in. ‘Ik was appels aan het plukken voor het toetje van morgen. Is David er ook?’
‘Hier beneden, meneer McDaniels,’ riep David.
‘Mooi, mooi.’ McDaniels trok de deur achter zich dicht en voerde Max mee naar beneden, waar ze bij David aan tafel gingen zitten. ‘Wat is dat voor flauwekul over een heks en allerlei beloften? Mevrouw Richter heeft me er iets over verteld, maar het klonk allemaal even onbegrijpelijk. Dat was toch een grapje, hè?’
‘Het is geen grapje, pap,’ zei Max. ‘De heks heeft gezegd dat er lang geleden een soort overeenkomst is gesloten – en dat David en ik nu bij hen moeten gaan wonen.’
‘Dat kan niet kloppen,’ zei McDaniels, en hij beet op zijn nagels. ‘Volgens mevrouw Richter wonen ze heel ver weg, ergens in het Himalayagebergte of zo! Hoe weten die heksen nou wie jullie zijn, laat staan waar ze jullie moeten zoeken?’
Max kromp ineen. ‘Dat hebben ze van Peter gehoord – hij heeft ze vorig jaar een bezoek gebracht en toen heeft hij het over ons gehad. Zo is hij volgens mij in de problemen geraakt, doordat hij contact met hen heeft gehad.’
‘Dus Peter is hier verantwoordelijk voor?’ vroeg McDaniels.
Peter Varga, die Max had leren kennen als ‘Ronin’, was een verstoten agent die Max meer dan eens het leven had gered. Zijn rug was gebroken door de afschuwelijke hamer van Marley Ziener, en nu verbleef Peter op Rowan om te herstellen. McDaniels hield hem regelmatig gezelschap, duwde zijn rolstoel en liet hem over de Atlantische Oceaan uitkijken.
‘Nou ja,’ zei Max snel, ‘ik weet niet of hij er verantwoordelijk voor is. Per slot van rekening heeft hij die eed niet afgelegd.’
‘Maar hij is er wel de oorzaak van dat de heks hiernaartoe is gekomen om jullie te halen!’ brieste Max’ vader, en zijn schrik maakte plaats voor woede.
‘Wees maar niet boos, meneer McDaniels,’ zei David op milde toon. ‘Als mevrouw Richter al niks van Brams Eed wist, kunnen we veilig aannemen dat Peter er ook niks van wist. Trouwens, Max hoeft helemaal nergens naartoe.’
‘O nee?’ vroeg McDaniels, en zijn gezicht kreeg weer een normale kleur. ‘Hoe weet jij dat?’
‘Omdat ik dan moeilijk ga doen,’ antwoordde David simpelweg. ‘Als er al iemand weg moet, dan ben ik het. En ik werk alleen mee als Max hier blijft.’
McDaniels knipperde een paar keer met zijn ogen, haalde diep en bevend adem en zocht in zijn schort naar een zakdoek.
‘David,’ zei Max, verbijsterd over het aanbod van zijn kamergenoot, ‘je gaat echt niet...’
Max’ woorden gingen verloren in het gigantische getoeter waarmee McDaniels zijn neus snoot. David werd opeens van de grond getild en bijna geplet tegen de gevulde flank van Max’ vader. Zijn bleke gezicht verdween in een enorme, geruite oksel.
‘David Menlo,’ riep McDaniels uit, en hij wiegde de tengere jongen heen en weer. ‘Ik weet niet wat ik moet zeggen! Wat vreselijk goed van je – ik zal het mijn hele leven niet vergeten!’
‘Grrrp!’ klonk het gesmoord.
‘Wat zei je?’ vroeg McDaniels, die met de rug van zijn hand zijn ronde, betraande wangen afveegde.
‘Pap, volgens mij krijgt hij geen adem meer,’ zei Max, en hij wees naar David, die zijn hand als een vis heen en weer liet flapperen in een vergeefse poging om zijn hoofd te bevrijden.
‘O,’ zei McDaniels, en hij liet David meteen los. ‘Sorry, David.’
‘Geeft niet.’ David lachte flauwtjes. ‘Het voelde alleen een beetje benauwd.’
‘Niemand gaat in z’n eentje bij de heksen wonen,’ zei McDaniels, en hij greep beide jongens stevig bij hun schouder. ‘We gaan met z’n drieën in de koppelverkoop: allemaal of helemaal niemand, en anders zullen ze eens wat beleven!’
‘Ik vraag me af hoe het is om bij de heksen te wonen,’ mijmerde Max in een poging de stemming wat te verlichten. Hij liep naar zijn boekenkast en haalde het Rowan handboek van bekende vijanden tevoorschijn. ‘Waarschijnlijk stikt het er van de salamanders, zwarte katten en huisjes van peperkoek. Wedden dat ze niet eens een Leergang of iets dergelijks hebben? Richter zei dat ze bang waren voor machines.’
Hij liep het register door, maar tussen ‘harpij’ en ‘hellewicht’ vond hij niets.
‘Daar staan ze niet in,’ zei David. ‘In theorie worden heksen door Rowan niet tot de vijanden gerekend, maar zijn het gewoon wezens die je moet mijden. En volgens mij lijken ze helemaal niet op de heksen uit sprookjes. Heb je die tekens op haar gezicht gezien?’
‘Je had haar moeten zien, pap!’ Max zette het boek weer weg. ‘Ze leek net een koppensneller!’
‘Dat waren magische tekens,’ zei David zonder acht te slaan op Max’ sarcastische toon. ‘Vreemde bezweringsformules – heel primitief – die op haar huid staan getatoeëerd. Ze bieden een soort bescherming... Volgens mij zijn de heksen ergens bang voor.’
Op dat moment werd er opnieuw op de deur geklopt, even luid en driftig als daarnet.
‘Doe die stomme deur open, stelletje moerashazen! Ik ben terug, hoogste tijd dat ik weer eens wat leer!’ bulderde een luide stem met een zwaar Iers accent.
Grijnzend stormde Max de trap op.
Op de gang stond Connor Lynch, de beste vriend van Max en David. Connor, die net uit Dublin was gearriveerd, had een woeste bos kastanjebruine krullen die een gezicht met roze wangen omlijstten, een gezicht dat bloosde van genoegen, alsof hij de kerstman zelf was. Hij reikte Max een gehavend stel golfclubs aan. ‘Goed op passen, afgesproken?’ zei hij, waarna hij Max een klap op zijn schouder gaf en zijn enorme plunjezak achter zich aan naar binnen sleepte.
‘Hé, Connor!’ Max deed de deur dicht en Connor ging op een drafje naar beneden, waar hij David en McDaniels luidkeels begroette.
‘Moet je je spullen niet eerst naar je kamer brengen?’ zei Max.
‘Nee,’ riep Connor naar boven, waarna hij in een van de knusse hoekjes op de benedenverdieping neerplofte en als een das in zijn plunjezak begon te wroeten. ‘Die fijne kamergenoten van me raken niet uitgepraat over hun zomervakantie: hoe ze jaks hebben gemolken, latrines hebben gebouwd en sokjes hebben gebreid voor zielige jonge poesjes. Wat een stel onuitstaanbare sulletjes,’ merkte hij op terwijl hij bedroefd zijn hoofd schudde. ‘Ik hoopte eigenlijk dat ik hier een tijdje kon bivakkeren tot...’
Weer werd er op de deur geklopt. Max hoorde gegiechel.
‘...tot de meisjes er zijn!’ jubelde Connor. Hij haalde een glanzend zakje uit zijn plunjezak tevoorschijn en wierp het naar McDaniels, die het verrast snuivend opving. David keek wat onzeker nu er opeens nog meer bezoek kwam, meisjes nog wel. Hij rook aan zijn oksel, trok zich terug achter de deur van zijn kleerkast en deed snel een ander shirt aan.
Max ging een stapje opzij toen Cynthia Gilley, Sarah Amankwe en Lucia Cavallo de kamer binnenvielen en iedereen bedolven onder begroetingen en omhelzingen. Binnen enkele minuten zaten de zes klasgenoten en McDaniels beneden op een kluitje bijeen en hielden ze een geïmproviseerd feestje, dat van brandstof werd voorzien door zakken Kolossaaltjes van Bedford & Co, een nieuw product dat op de markt was gebracht door een vroegere klant van McDaniels.
‘Wat vindt u ervan?’ vroeg Connor aan McDaniels.
Max’ vader sloot zijn ogen en proefde van een dik, ribbelig koekje.
‘Ik zag ze op het vliegveld en toen moest ik aan u denken.’
Met een handgebaar verzocht McDaniels om een ogenblik stilte, waarin hij aandachtig op het koekje kauwde. ‘Een kwaliteitsproduct,’ zei hij ten slotte, en hij knikte goedkeurend in de richting van het zakje. ‘Twee lichte, knapperige laagjes, bedekt met chocola. Eigenlijk moet ik de bazen daar even bellen – ik heb wel een ideetje voor een paar slogans.’
‘Pap,’ zei Max hoofdschuddend tegen zijn hondstrouwe vader. ‘Het zijn je klanten niet meer. Als die koekjes naar mottenballen smaakten, zou je nog zeggen dat ze heerlijk waren.’
‘Nee hoor,’ zei McDaniels, en met een glimlach klopte hij op zijn enorme buik. ‘Je kunt iemand recht in zijn gezicht voorliegen, maar liegen tegen zijn buik, dat gaat niet, jongen. Een buik wéét het gewoon. Onthoud dat goed.’
‘Is dat soms weer zo’n parel van wijsheid?’ vroeg Max, die zijn hoofd in zijn armen verstopte toen de anderen in lachen uitbarstten.
Met een tevreden lachje gaf McDaniels het zakje door.
‘Ik wil niks meer over koekjes horen!’ snauwde Lucia, een nuchtere Italiaanse schone met fonkelende ogen, op wie Connor smoorverliefd was, ook al was ze immuun voor zijn charmes. ‘Zeg op, jullie tweeën!’ zei ze, en ze wees vingerknippend naar Max en David. ‘Wat is hier aan de hand?’
‘Lucia bedoelt,’ legde Cynthia uit, terwijl ze Lucia’s hand wegmepte en nog een koekje pakte, ‘dat jullie tweeën hier de hele zomer gebleven zijn en dus weten wat er allemaal speelt.’ Het mollige Engelse meisje nam een hap van haar koekje en keek David met een moederlijke, verwachtingsvolle blik aan.
‘Wat zou er aan de hand moeten zijn?’ vroeg David.
‘Nou, bijvoorbeeld het charmante poorthuisje dat opeens is vervangen door een fort,’ zei Sarah, beeldschoon en koninklijk in een scharlakenrode stola uit haar geboorteland, Nigeria.
‘Met muren van wel twintig meter,’ zei Lucia.
‘Begroeid met doorns,’ voegde Cynthia eraan toe.
‘En het krioelt er van de agenten,’ merkte Sarah op.
‘En Mystici,’ vulde Connor aan. ‘Ik zag ze vanachter de ramen naar me gluren. Twee zure oude kerels! Ik kreeg er de rillingen van...’
‘David weet er meer van,’ zei Max. ‘Hij helpt mevrouw Richter.’
‘Ik mag me niet met het ontwerp bemoeien.’ David klonk wat knorrig. ‘Ik ben er alleen voor het domme werk: het oprichten van de muren en dat soort dingen.’
‘Heb jíj de muren opgericht?’ vroeg Sarah met grote ogen. ‘Die zijn wel zes meter dik!’
David knikte en knabbelde aan een koekje. Vanaf zijn allereerste dag op Rowan had Max’ kamergenoot een bizarre en intuïtieve beheersing van het occultisme aan de dag gelegd.
‘Nu Astaroth weer vrij is, vindt mevrouw Richter dat we onze verdedigingswerken moeten versterken. Van alle verbannen demonen was Astaroth volgens de verhalen de grootste Geleerde en Tovenaar,’ zei David schouderophalend.
‘Maar Rowan is toch onzichtbaar voor buitenstaanders?’ vroeg Cynthia, die bezorgd overeind schoot. ‘Vrij of niet, geen enkele buitenstaander – zelfs Astaroth niet – kan ons hier vinden. Dat klopt toch?’
‘Dat zou zo moeten zijn,’ zei David fronsend, ‘maar ik heb mijn twijfels.’
‘Wat bedoel je?’ vroeg Max. Hij keek even naar Sarah, die een angstig gezicht trok.
‘Hoe heeft die heks Rowan dan gevonden?’ vroeg David, en met zijn lichte ogen keek hij Max doordringend aan. ‘Natuurlijk schrok mevrouw Richter van wat Madame Mala wilde, maar zag je niet hoe verbaasd ze was omdat een heks Rowan zomaar had kunnen vinden?’
‘Misschien moeten ze jou maar tot directeur benoemen, David,’ bromde Scott McDaniels, die de zak aan zich voorbij liet gaan. ‘Mijn stem heb je.’
‘Maakt u daar alstublieft geen grapjes over, meneer McDaniels,’ zei David zachtjes. Hij pakte weer een koekje. ‘Ik ben bang dat er nog een verrader op Rowan is, of anders zijn we minder goed verborgen dan we graag zouden willen.’
Connor hing de brave schooljongen uit en stak zijn hand op. ‘Wie zijn die heksen eigenlijk?’ vroeg hij.
‘Nu wordt het de hoogste tijd om op te stappen,’ zei McDaniels. Hij sloeg de kruimels van zijn handen en stond op van zijn stoel. ‘Praten jullie elkaar maar bij, jongens. Ik heb voor vandaag mijn buik vol van heksen. Trouwens, ik heb Bob beloofd dat ik die ouwe Beefmeister 2000 in de keuken zou installeren. Voor morgen staat er een feestmaal van heb ik jou daar op het programma, met allerlei soorten geroosterd vlees. Zorg dat je goeie trek hebt!’
Met de afscheidskreten van de groep in zijn oren kloste McDaniels als een slaperige beer de trap op. Max strekte zijn arm uit en tikte de lampen aan. De donkere kamer veranderde in een dubbel gelaagde cirkel van goudkleurig hout, die nu bekroond werd door een diepblauwe nachthemel. Terwijl de sterrenbeelden twinkelden boven hun hoofden vertelden Max en David over het bezoek van Madame Mala, waarbij ze af en toe onderbroken werden door een vraag van Connor, die het verhaal nauwelijks geloofde, tot Lucia hem de mond snoerde. Toen Max vertelde dat Madame Mala bij haar afscheid had gezworen dat de heksen zouden terugkeren, verfrommelde Lucia de lege koekjeszak en liet een stortvloed van gepeperd Italiaans op de anderen los.
‘Denk je echt dat jullie weg moeten?’ vroeg Sarah, en ze keek Max strak aan.
‘Volgens David moet hun eis ergens op gebaseerd zijn,’ zei Max schouderophalend en zonder haar aan te kijken. ‘Maar ik kan me er moeilijk iets bij voorstellen.’
‘Het kán ook niet, jongen,’ zei Connor. ‘Dat lijkt wel – dat lijkt wel slavernij! Dat soort dingen gebeurt tegenwoordig niet meer.’
‘We zullen zien,’ zei David met een vluchtige blik op Max. ‘Maar het heeft geen zin om je er nu al druk om te maken. Vertel het alsjeblieft aan niemand – ze vinden me toch al raar.’
‘Afgesproken,’ zei Connor. ‘Wel heb ik in de hal een paar zesdejaars over Cooper horen kletsen: dat hij een vrouw via de poort afvoerde. Dat was zeker jullie heks, hè?’
Max knikte.
‘Gekletst wordt er toch,’ zei Connor. ‘Maar daar kunnen we een stokje voor steken, als je dat graag wilt.’ Met een grijns begon hij weer in zijn plunjezak te graven. Hij haalde er een dun, in rood leer gebonden boekje uit en een zakje van zwart vilt. Met een triomfantelijke schittering in zijn ogen legde hij ze op tafel.
‘Wat is dat?’ wilde Cynthia weten. Ze kwam wat dichterbij en tuurde naar de band van het boek, waar niets op stond.
‘Hiermee, lieve Cynthia, kunnen we het geheim van Max en David bewaren!’ jubelde Connor. Hij knoopte het touwtje van het vilten zakje los en wierp zes steentjes op tafel. ‘En ik heb er ook mijn allermooiste zomer ooit aan te danken – ik zou niet weten hoe ik de vakantie anders had moeten doorkomen!’
‘Wat kun je ermee?’ vroeg Max, die zijn stoel wat dichterbij trok.
‘Je kunt beter vragen wat je er níét mee kunt,’ snoefde Connor, en hij legde de steentjes in een ruwe cirkel. Ze waren allemaal net iets anders van vorm en kleur, en kennelijk was het heel belangrijk welk steentje waar kwam te liggen. ‘Zo is het verreweg het beste,’ zei hij enthousiast. Hij wenkte hen dichterbij, sloeg het boek open en bladerde een aantal pagina’s verder.
==
Als werk mijn laatste krachten vergt
En ongemak mijn hart zwaar tergt
Dan vraag ik aan mijn vriend om raad
Een vriend waarachtig en paraat
Altijd alert en altijd waaks:
De alleraardigste meneer Zaaks
==
De steentjes begonnen te gloeien en flakkerden aarzelend aan, als een oud lichtpeertje. In de verte sloeg een klok en opeens verscheen er een flits. Even later keek Max stomverbaasd naar een elfachtig wezentje dat niet groter was dan een kaars.
Keurig in het pak en een en al beleefde gereserveerdheid stond het piepkleine mannetje in het midden van de stenencirkel. Hij had zilvergrijze krullen, een blauwige huid, een imposante haakneus en levendige gele kattenogen. Ronddraaiend op zijn glanzend gepoetste schoenen keek hij hen een voor een langdurig aan. Toen hij bij Connor was aangekomen, maakte het mannetje een diepe buiging en sprak met een stem glad en vloeiend als zijde: ‘Met behulp van de juiste stenen en de correcte toverspreuk roept meester Lynch me op, en meneer Zaaks verschijnt. Wat verlangt de jongeheer? Wat kan meneer Zaaks voor je betekenen?’
Max keek nog iets beter naar het mannetje, dat als een gehoorzaam popje in dezelfde houding bleef staan. Toen hij even naar David keek, zag Max dat zijn kamergenoot met een behoedzame blik in zijn ogen achteroverleunde.
‘Fijn dat je er bent, meneer Zaaks,’ zei Connor op vriendelijke toon. ‘Ik wil je om een kleine gunst vragen, maar eerst zal ik je aan mijn vrienden voorstellen en, eh, misschien kun je voor een rondje limonade zorgen?’
‘Het is meneer Zaaks een groot genoegen om de vrienden van de meester te ontmoeten,’ zei het mannetje. Hij vouwde zijn handen en maakte een diepe buiging voor Cynthia, die met open mond naar hem knikte. ‘Voor allen is er ijskoude limonade.’
Max keek naar de tafel en zag een groot glas limonade, dat naast zijn rechterhand op een onderzetter stond.
‘Op jullie gezondheid!’ zei Connor en hij hief zijn glas.
‘Stop!’ riep David. Hij pakte Connors hand en sloeg het glas bijna tegen de tafel. ‘Raak die drankjes niet aan!’
‘Rustig maar, Davie,’ zei Connor. ‘Het is echt wel in orde. Meneer Zaaks heeft me al liters limonade gebracht, of niet soms?’
‘De meester is inderdaad gek op limonade,’ zei het wezentje. Toen hij zag dat er een druppel op zijn revers was gevallen, begon hij die meteen met een zakdoek te deppen.
Zonder acht te slaan op Connor nam David het mannetje onderzoekend op. ‘Wat ben je eigenlijk voor iets, meneer Zaaks?’ vroeg hij op rustige, ernstige toon.
‘Ik ben de dienaar die meester Lynch heeft opgeroepen,’ zei het mannetje simpelweg.
‘Maar wát ben je, meneer Zaaks?’ drong Max aan.
‘Max,’ zei Connor, en hij schonk hem een boze blik, ‘doe niet zo bot!’
‘Meneer Zaaks voelt zich niet beledigd,’ zei het mannetje gladjes. ‘Meneer Zaaks is slechts een nederige gnoom en vraagt om vergeving als hij de vriend van meester Lynch heeft beledigd.’
‘Zie je nou wel?’ zei Connor. ‘Hij is een gnoom. Nu tevreden, Max?’
Max haalde zijn schouders op, maar David klakte ongeduldig met zijn tong en keek Connor aan. ‘Weet je wel wat een gnoom is?’ vroeg hij.
‘Ja, dat weet ik heus wel,’ zei Connor trots. ‘Het is een fantastisch kereltje. Hij komt als je hem roept en haalt alles wat je vraagt. Waarom doen jullie zo moeilijk? Nou heb ik meneer Zaaks voor jullie opgeroepen, en jullie praten verdorie tegen me alsof ik drie ben! En... Wat ga je nu weer doen?’
‘Dat weet meneer Zaaks wel,’ sprak David kalm, waarna hij met zijn vinger een vaag flakkerende lichtcirkel rond de stenen trok. ‘Deze cirkel zorgt ervoor dat meneer Zaaks op zijn plek blijft. Een gnoom is een demon, Connor.’
Connor bromde van ongeloof, en hulp zoekend keek hij naar Max en de meisjes.
Meneer Zaaks glimlachte en haalde verontschuldigend zijn schouders op. ‘Tot mijn spijt spreekt de jongeman de waarheid. In theorie zijn gnomen demonen.’
‘Echt waar?’ vroeg Connor. Hij trok zijn neus op en leunde naar voren om nog eens goed naar meneer Zaaks te kijken, die de inspectie met een geduldige glimlach onderging.
‘Ja, echt waar,’ zei meneer Zaaks. ‘Toch ben ik het niet met de jongeman eens, want hij schijnt te denken dat ik een gevaar vorm. Er zijn talloze demonen, beste vrienden, en wat type en karakter betreft, verschillen we al evenveel van elkaar als mensen. Of er monsterlijke, gruwelijke demonen bestaan? Uiteraard. En bestaan er ook monsterlijke, gruwelijke mensen? Weer is het antwoord ja. Zouden jullie schrikken van een tuinhagedis, alleen omdat hij in de verte familie is van de krokodil? Sommige demonen leven om te vernietigen; meneer Zaaks leeft om te dienen.’
‘Goed gezegd,’ zei Connor knikkend. ‘Davie, zelfs jij moet toegeven dat dit kereltje met een paar heel goeie punten komt.’
David knikte, maar hij keek nog steeds bedenkelijk. ‘Is dat je enige vorm?’ vroeg hij.
‘Wat bedoel je?’ vroeg de gnoom.
‘Kan de onschuldige hagedis in een krokodil veranderen? Ik heb ergens gelezen dat gnomen vormveranderaars zijn.’
‘Uiteraard kan ik andere vormen aannemen,’ zei meneer Zaaks, ‘maar de twee vormen die ik tot mijn beschikking heb, kunnen nauwelijks aanleiding tot zorg vormen.’
‘Wat zijn dat dan voor vormen?’ vroeg Lucia, die nieuwsgierig naar voren schoof.
Meneer Zaaks glimlachte en kuchte.
‘Voor mijn eerste act stel ik aan je voor... de verschrikkelijke veldmuis!’
Hij knipte met zijn vingers, er klonk een plopje en meneer Zaaks verdween. Voor hem in de plaats verscheen een grijs muisje met een roze staart, dat met zijn neus langs de rand van Davids gloeiende cirkel snuffelde. De muis ging op zijn achterpootjes staan en keek hen met trillende snorharen aan.
Even later klonk er weer een plopje en de muis was veranderd in een nachtvlinder, die op een stel piepkleine vleugeltjes in de lucht hing. In strakke spiraaltjes fladderde het motje naar boven.
Zzzzt!
Max sprong van schrik overeind toen een blauwe elektrische flits het motje plotseling uit de lucht haalde. Het viel als een steen naar beneden en lag even later te draaien op het tafelblad.
‘O!’ riep Cynthia. ‘Hij is gewond!’
‘Hij heeft de barrière geraakt,’ zei David onbewogen. ‘Daarom zit die daar ook.’
‘Dat slaat nergens op, David,’ brieste Connor. ‘O wee als hij gewond is!’
Max zag Lucia woedend naar David kijken; zelfs Sarah wierp hem een boze blik toe voor ze zich weer bezorgd op het motje richtte. Nu het nog maar één vleugel tot zijn beschikking had, fladderde het diertje in een bibberig cirkeltje rond.
Max bekeek het motje onderzoekend; die meneer Zaaks maakte een bijzonder slimme indruk en Max wist dat het wel eens een truc zou kunnen zijn om iedereen op zijn hand te krijgen. Toch moest hij toegeven dat de punt van de vleugel ernstig verschroeid was, en naar het haperende gefladder van het motje te oordelen had het een flinke klap gehad.
Plop!
Daar verscheen meneer Zaaks weer en met een van pijn vertrokken gezicht klemde hij zijn arm vast. Tegen beter weten in voelde Max een steek van medelijden met het schepseltje.
‘O, wat erg!’ riep Lucia.
‘Ben je gewond?’ vroeg Sarah. Ze stak haar hand naar het gnoompje uit.
Meneer Zaaks wilde haar hand al pakken, maar na een blik op de barrière vlak voor hem deinsde hij ontzet terug.
‘Het komt wel weer goed,’ hijgde hij. ‘Het was mijn eigen schuld. Iedereen heeft de cirkel gezien die de jonge meester heeft getrokken.’ De gnoom glimlachte bedeesd. ‘Ik was een beetje aan het opscheppen, geloof ik, en nu heb ik mijn verdiende loon gekregen. Maar het komt wel weer goed, wees maar niet bezorgd.’
Vertwijfeld sloeg David zijn blik ten hemel.
‘Wat nou weer?’ vroeg Connor met fonkelende ogen. ‘Wil je beweren dat je hem géén pijn hebt gedaan?’
‘Nee,’ zei David kalm. ‘Het enige wat ik wil beweren is dat je afscheid van meneer Zaaks moet nemen, die steentjes weg moet gooien en dat boek moet verbranden.’
Connor keek David verbluft aan en liet een kort lachje horen. ‘Dat is zeker een grapje, hè? Heb jij vorig jaar niet een verboden grimoire gestolen, zo een waar zelfs mevrouw Richter bij uit de buurt blijft?’
David wachtte een paar tellen en knikte.
‘En,’ vervolgde Connor, ‘zwerf jij niet op de meest onmogelijke tijden over het terrein rond – zelfs op paden waar we geen voet mogen zetten?’
David keek Connor aan en knikte weer aarzelend.
‘En nu heb jij het lef om tegen mij te zeggen dat ik niet met een gnoom kan omgaan?’ riep Connor uit. ‘Hoezo, omdat ik toevallig niet David Menlo de Oppertovenaar ben? Hoe arrogant kun je zijn, jongen?’
‘Connor!’ zei Sarah. ‘Zo kan-ie wel weer.’
David werd knalrood.
‘Ik wilde alleen maar...’ David brak zijn zin af, boog zijn hoofd en schoof zijn stoel naar achteren. Hij rende de trap op en trok de deur zachtjes achter zich dicht.
‘Nou, einde van het feestje,’ zei Connor schuldbewust en terneergeslagen.
‘Eigenlijk moeten we naar David toe,’ zei Cynthia. ‘Hij probeerde alleen maar te helpen.’
‘Wat ben je toch een lief meisje,’ zei meneer Zaaks, en nu richtte hij zijn heldere blik op Cynthia. ‘En ik ben het helemaal met jullie eens. Over gnomen doen vreselijke verhalen de ronde en ik kan het jullie vriend niet kwalijk nemen als hij die verhalen gelooft.’
‘Misschien ben ik wat hard geweest,’ gaf Connor toe. ‘Ik ga wel achter hem aan.’
‘Nee,’ zei Max, en hij roerde de smeltende ijsblokjes door zijn limonade, ‘laat hem maar met rust.’
Connor knikte. ‘Dan spreek ik hem morgen wel. O! Meneer Zaaks, ik zou bijna de reden vergeten waarom ik je vanavond heb opgeroepen, maar waarschijnlijk heb je er nu niet veel zin meer in.’
Met trillende oren begon de gnoom zijn pak glad te strijken. ‘Als het in mijn macht ligt, is het me een eer om aan het verzoek van meester Lynch te voldoen.’
‘Mooi,’ zei Connor met een grijns naar Max. ‘Kun je mensen dingen laten vergeten?’
‘Natuurlijk,’ zei meneer Zaaks met een kleine buiging. ‘Als hun diensten zich beperkten tot het tevoorschijn toveren van limonade, zou er niet zo’n grote vraag naar gnomen zijn. Ik kan je opdracht wel uitvoeren, meester Lynch, maar...’ De gnoom aarzelde.
‘Wat is er?’ vroeg Connor. ‘Wat heb je verder nog nodig?’
‘Allereerst hun namen,’ zei de demon, terwijl hij over zijn pijnlijke arm wreef. ‘En ik kan natuurlijk niet in een betoverde cirkel blijven zitten. Meneer Zaaks bezoekt hen namelijk wanneer ze slapen.’
‘Connor,’ zei Sarah afkeurend, ‘dat is geen goed plan.’
Max was het eigenlijk wel met haar eens. Het idee dat een demon – welke demon dan ook – over het schoolterrein rondfladderde om allerlei stiekeme opdrachten uit te voeren stond hem helemaal niet aan. Connor negeerde Sarah echter en had alleen maar aandacht voor het onberispelijk geklede wezentje, dat nu een verschroeide draad uit zijn jasje trok.
‘En als ze je zien?’ vroeg Connor.
‘Ze zien me niet,’ stelde meneer Zaaks hem gerust.
‘En ze houden er helemaal niks aan over?’ wilde Connor weten. ‘Geen bijverschijnselen of dat soort zaken?’
‘In de verste verte niet,’ bezwoer de gnoom hem.
Oude Tom sloeg zeven uur en Max’ maag begon te knorren.
Weer werd er op de deur geklopt.
‘Dat zal David zijn,’ zei Max met een blik op de sleutel die op de ladekast van zijn kamergenoot lag. Hij liep de trap op, maar toen hij de deur opende, stond Cooper opeens voor zijn neus. Max had Cooper nog nooit in een van de slaapvleugels gezien, en hij vermoedde dat zijn onverwachte verschijning de verklaring vormde voor de lege gang en de absolute stilte.
‘Hé, Cooper!’ riep Max luidkeels, zodat ze het beneden konden horen.
Cooper keek Max even vragend aan, maar stapte toen zonder een woord te zeggen de kamer in. Hij keek om zich heen en bestudeerde het hemelse plafond. Beneden hoorde Max zijn klasgenoten opgewonden met elkaar fluisteren.
‘Wie is hier nog meer?’ vroeg de agent, en zijn blik ging in de richting van de trap.
‘Niemand,’ zei Max snel. ‘Ik bedoel, niemand die hier niet hoort. Ik bedoel, eh, Connor, Cynthia, Sarah en Lucia.’
‘Beneden staat het eten koud te worden,’ mompelde Cooper. ‘Ze mogen wel opschieten als ze nog iets willen.’
‘Hoezo?’ vroeg Max. ‘Moeten ze weg?’
‘Nee,’ zei Cooper, ‘maar jij wel. Pak snel een trui.’
Max aarzelde. ‘En waar moet ik dan naartoe?’
‘De directrice heeft besloten dat David en jij geacclimatiseerd moeten worden,’ zei Cooper. ‘We moeten voor middernacht op onze plek zijn.’
‘Ik ga geloof ik maar eens met mevrouw Richter praten,’ zei Max, die absoluut geen zin had in acclimatisatie.
‘Sinds die heks is vertrokken, is de directrice voortdurend in vergadering. Ze mag niet gestoord worden.’
‘Maar ik heb al een etmaal niet geslapen,’ protesteerde Max.
‘Slaap dan maar in de auto,’ zei Cooper zonder een greintje medelijden. ‘Waar is David?’
‘Weet ik niet,’ zei Max snel, bang dat Cooper iets over meneer Zaaks aan de weet zou komen. ‘Hij is zojuist weggegaan.’
Cooper fronste zijn wenkbrauwen. ‘We moeten hem vinden - nu.’
‘Jongens!’ riep Max. ‘Ik moet met Cooper ergens naartoe.’
De meisjes sloften de trap op, mompelden iets ten afscheid en glipten snel langs Cooper naar buiten. Connor sloot de rij, met zijn plunjezak over zijn schouder en het vilten zakje met de steentjes in zijn hand. ‘Hé, Max,’ zei hij. ‘Ik heb het geregeld, hoor – ik zou me er maar geen zorgen over maken.’
‘Eh, bedankt,’ zei Max, die heimelijk doodsbang was dat Connor meneer Zaaks met een opdracht op pad had gestuurd.
Connor verdween in zijn kamer aan de overkant van de gang en Max rende de trap weer af om een stel truien te pakken. Niets wees nog op het bezoek van meneer Zaaks: van de glazen limonade, de onderzetters en de gloeiende cirkel was geen spoor te bekennen.
David bleek niet moeilijk te vinden; meteen toen ze via de voordeur het Huis uit liepen, stuitten Cooper en Max op hem. Hij zat aan de rand van de ronde fontein in het midden van de oprit en bewoog zijn hand door het borrelende water, starend naar de lucht vol vervagende gele en oranje tinten die het einde van de dag aankondigden. Zonder commentaar volgde hij Coopers bevel op en stopte de trui die Max voor hem had meegenomen onder zijn arm. Even later bracht Cooper een lange zwarte personenwagen bij de fontein tot stilstand.
Er werd weinig gepraat tijdens de rit, want Cooper ontweek Max’ vragen en David zat stilletjes uit het raampje te staren. De auto reed over een slingerend pad langs kortgeschoren gazons en keurige tuinen, tot ze bij het snel donker wordende bos aankwamen en langzaam onder een pas opgerichte poort doorreden, die een opening vormde in de gigantische muren van wervelend graniet die David uit de aarde had doen verrijzen. Grote ijzeren deuren zwaaiden naar buiten open, en opeens baadde de auto in fel schijnwerperlicht.
Cooper gaf gas en reed de bredere weg op, en algauw hadden ze Rowan ver achter zich gelaten en scheurden ze langs de rotsachtige kust.
Aangezien Cooper niet op zijn vragen wilde ingaan, besloot Max om tijdens het ritje maar te gaan slapen. Hij dommelde nog half toen hij de auto vaart voelde minderen en stoppen. De motor werd afgezet en Cooper stapte uit. Zijn voeten knerpten over grind.
Het portier aan Max’ kant van de auto ging open en hij werd zonder plichtplegingen van de bank geplukt en met zijn voeten op het grind neergezet. Gapend en met knipperende ogen stond hij tegenover een bosje kale naaldbomen. Even later zette Cooper David naast hem neer.
‘Waar zijn we?’ vroeg Max.
Cooper negeerde zijn vraag en keek op zijn horloge. ‘Geen tijd voor vragen,’ zei hij. ‘De instructies zijn simpel. Jullie tweeën volgen dat pad, dat naar het strand leidt. Eenmaal daar blijf je wachten en bied je je hulp aan als er iemand langskomt, wie het ook is. Jullie mogen geen vuur aansteken of gebruikmaken van occultisme. Begrepen?’
‘Ja, maar...’ begon Max.
Cooper stapte echter alweer in de auto. De motor kwam ronkend tot leven en hij reed in z’n achteruit een lang, kronkelig pad af met hier en daar wat plekken grind.
Max en David waren nu alleen. Ze zagen een uitgesleten zandpad dat langs een verlaten huisje liep waarvan het dak krom en verzakt was. De ruiten van het huisje waren kapot en donker en overal schoot het onkruid hoog op.
‘Naar het strand dan maar,’ zei Max, en hij liep het huisje aan de linkerkant voorbij.
David volgde hem, en nadat ook hij het huisje met een wijde boog gepasseerd was, renden ze naar beneden over een primitieve trap van zongebleekte planken, half begraven onder het kiezelzand. Met zwiepende haren stapte Max over een laag duin en liep een wijd stuk strand op.
De golven trokken zich terug van de zandstrook, die glom in het licht van een lijkwitte maan. Met hun truien strak om zich heen getrokken liepen de twee jongens wat dichter naar het water toe. Tegen een groot, zwart, met mosselen begroeid rotsblok geleund lieten ze de geluiden en beelden van de wind en de zee tot zich doordringen. Dit stuk strand leek door niets bewoond te worden, niet eens door een meeuw of een insect.
Na bijna een uur zwijgend gewacht te hebben werd Max ongeduldig. ‘Zullen we eens verderop kijken?’ vroeg hij, en hij liep bij het rotsblok vandaan.
David schudde zijn hoofd en terwijl hij zijn trui vastklemde, tuurde hij naar het huisje in de verte dat zich nu aftekende tegen de maanbeschenen wolken. Zijn tanden klapperden van de kou.
‘Weet je het zeker?’ vroeg Max. ‘Van lopen word je warm.’
‘Het gaat echt wel,’ mompelde David, en hij blies in zijn handen. ‘Waarom blijf je niet gewoon hier?’
‘Omdat ik het ijskoud heb en me verveel,’ zei Max, stampend met zijn voeten. ‘Ik ga niet ver. Roep maar als je iets ziet, oké?’
David knikte en dook weer als een balletje in elkaar om het wat warmer te krijgen. Max glipte langs de rots en liep een eind het strand op. Hij tuurde om zich heen en bleef af en toe staan om te kijken hoe het zeewater zijn voetsporen vulde. Hij raapte een scherpgerande steen op en keilde die een heel eind over de golven. Max stond nog steeds naar de glazige deining te kijken toen er een schelle kreet klonk, die de rillingen over zijn rug joeg.
De kreet kwam van David.
Max keerde om en rende het strand op, waarbij hij het zand hoog achter zich opwierp. Zijn vriend zat recht overeind tegen het rotsblok en staarde voor zich uit. Toen Max zich omdraaide, zag hij licht uit de ramen van het huisje schijnen, en nu leek het net een krankzinnige, uitgeholde pompoen die op de heuvelhelling stond.
‘Wanneer is het licht aangegaan?’ fluisterde Max.
David zei niets. Verstomd van schrik wees hij voor zich uit.
Met moeite maakte Max zijn blik los van het huisje en keek naar de glanzende strook strand die zich voor hem uitstrekte.
Er naderde iets: een zwak lichtje dat op en neer deinde boven het zand.
Max’ adem werd een nevelwolk, en kou kroop langs zijn tenen omhoog tot diep in zijn lichaam. Angst zwol aan, en hij moest bijna kokhalzen. Hij hoorde Davids middageten al op het zand spetteren. Maar toen het licht dichterbij kwam, zag Max dat het een vrouw was met een muts op, die een mand in haar hand klemde en een lantaarn voor zich uit hield.
‘Het is gewoon een oude vrouw,’ zei hij binnensmonds.
‘Kijk eens wat beter!’ beet David hem toe.
Max keek nog eens goed en hield zijn adem in. Nu hij haar wat scherper in beeld kreeg, zag hij dat de vrouw lichtelijk doorschijnend was. Maanbespikkelde golven glansden dwars door haar ouderwetse nachtpon en kamerjas heen toen ze op zo’n zes meter afstand bleef staan.
Nieuwsgierig maar kalm liet de geest het licht van haar lantaarn op hen schijnen.
‘Zeg eens iets,’ fluisterde David, en hij gaf Max een schopje tegen zijn voet.
Max deed een poging. ‘Eh... hallo, mevrouw,’ zei hij. Hij zwaaide aarzelend en dacht weer aan Coopers instructies. ‘Kunnen we u ergens mee helpen?’
‘Hmm,’ zei de geest met een van ouderdom krakende stem. ‘Misschien. Ik ben namelijk op zoek naar mijn man. Stom genoeg kan ik niet slapen als hij niet lekker thuis in bed ligt. Willen jullie me helpen zoeken?’
‘Natuurlijk,’ zei Max beleefd. Hij stak zijn hand uit naar David om hem overeind te trekken, maar de tengere jongen stootte wat gegorgel uit en wuifde Max weg. ‘Kom,’ fluisterde Max, en hij gaf een ruk aan Davids mouw. ‘Zo eng is het nou ook weer niet.’
David gluurde weer even naar de wachtende geest, en met een boze blik op Max krabbelde hij overeind.
De geest bedankte hen vriendelijk en verschoof de mand aan haar arm, waarna ze verderliep langs het strand met de jongens in haar glinsterende kielzog.
David zweeg en bleef af en toe staan om over te geven, maar Max was vastbesloten om zijn angst de baas te blijven.
‘Eh, hoe ziet uw man er eigenlijk uit?’ vroeg hij aan de geest, die een paar meter voor hen uit liep.
‘O, hij is ongeveer even groot als jij,’ antwoordde ze afwezig, ‘en hij draagt waarschijnlijk de blauwe jas die ik vorige winter voor hem gemaakt heb.’
De geest bleef staan om een donkere vorm in de branding te bekijken, maar het bleek slechts een oude roeispaan met een ruige klomp zeewier te zijn. Met een zucht liep ze bij het water weg en begon de kommen van een stel lage, met pollen hoog gras begroeide duinen te doorzoeken.
Na een minuut of tien zinloos gespeur voelde Max zijn misselijkheid wegtrekken en plaatsmaken voor ongeduld, terwijl de geest over een slingerend pad voortploeterde.
‘Zullen we hem roepen?’ stelde Max voor.
De geest bleef staan en scheen met de lantaarn op zijn gezicht. ‘Waarom zouden we dat in hemelsnaam doen?’ fluisterde ze, en haar bleke gelaat glom van ergernis. David viel bijna flauw.
‘Zomaar,’ zei Max, die zijn handen afwerend omhoogstak. ‘Ik dacht alleen dat hij ons misschien zou horen als we zijn naam riepen en...’
‘Ja, natuurlijk zou hij ons horen!’ snauwde de vrouw. ‘Denk je nou echt dat ik hem wakker wil maken?’
‘Hoezo “wakker maken”?’ Max wist het niet meer. ‘Is hij dan in de buurt?’ vroeg hij, zonder op David te letten die driftig gebaarde dat hij zijn mond moest houden.
‘O, dat weet ik wel zeker,’ mompelde de oude vrouw.
De geest begon te lachen en David dook weg achter Max. Haar meisjesachtige gegiechel ging geleidelijk aan over in een laag, schor gesnater. Het lantaarnlicht viel beverig op de gezichten van de jongens terwijl de geest in haar mandje rondwroette. Ze kreeg iets zwaars te pakken en stak het hun toe.
Het was het hoofd van een man, met een bleek gelaat dat vertrokken was van stille afschuw.
Max gilde het uit. David sprong recht de lucht in, sloeg zijn hand voor zijn ogen en stortte met verkrampte ledematen op het zand neer.
‘Waar heb je de rest van jezelf gelaten, schat?’ vroeg de geest, die zich nu tot het weerzinwekkende ding richtte. Weer werd ze door een lachbui overvallen, en ze tikte speels met haar vinger tegen zijn neus. ‘Kom, geef Mary eens een hint!’
Opeens floepten de ogen van het hoofd open en keerden zich naar haar toe. ‘Denk je dat ik je ooit met rust zal laten, ellendig wijf?’ schreeuwde het hoofd. ‘Ha! Blijf jij maar zoeken, moordzuchtige sloerie...’ Waarop er een spookachtige kibbelpartij volgde.
Max maakte van de gelegenheid gebruik om zijn verbijsterde vriend overeind te sleuren. Toen hij eenmaal in beweging was, vloog David er als een pijl uit de boog vandoor. Max had zijn vriend nog nooit zo hard zien rennen. Zijn korte benen wierpen het zand hoog op terwijl hij gillend over het strand naar boven racete. Het tweetal liet de ruziënde geesten ver achter zich en stormde langs het griezelige huisje.
De auto was teruggekeerd en stond op het overwoekerde pad te wachten. De jongens renden er recht op af, gooiden het achterportier open en doken naar binnen. Cooper wierp hun een blik vol heimelijke pret toe, en de motor kwam brullend tot leven.
3
Tante
Mam
==
Uren later, toen de ochtendzon door de gebrandschilderde ramen gluurde, zat Max ineengedoken aan een tafel in de gewelfde eetzaal van het Huis en at al gapend van zijn havermoutpap. De ontbijtdrukte nam af nu de eerstejaars de zaal verlieten om de band te verstevigen met hun verzorgdieren, magische wezens die aan hen waren toevertrouwd. De oudere leerlingen dromden in groepjes bijeen, vergeleken lesroosters en spraken hun verbazing uit over de veranderingen die het schoolterrein tijdens de zomervakantie had ondergaan. Aan de overkant van de tafel deed Cynthia vergeefse pogingen Connor weg te jagen, die tegen Davids magere arm zat te porren.
‘Hij slaapt!’ beet ze hem toe, en uiteindelijk begon ze hem maar te knijpen.
‘Ik zie zelf ook wel dat hij slaapt,’ antwoordde Connor, die zich niet uit het veld liet slaan. ‘Maar nog even en hij valt in zijn pap.’
Terwijl David met wijd open mond door bleef snurken, bracht Max zijn papkom snel in veiligheid.
‘Jij zult ook wel de hele dag slapen,’ bromde Connor met een vluchtige blik op Max. Nu voegden Lucia en Sarah zich bij hen.
‘Nee hoor,’ zei Max, die zijn laatste restje pap opat en snel een hap van Davids portie nam. ‘Ik sta gepland voor een Leergangscenario met een stel agenten.’
Connor liet bijna zijn lepel vallen toen de naam van Rowans zware, geavanceerde trainingssimulator viel.
‘Doe jij scenario’s met agénten?’ vroeg hij. ‘Met heuse agenten? Cool, zeg! Op welk niveau?’
‘Zes, geloof ik,’ zei Max, die ondertussen zijn mond afveegde.
‘O hemel, die jongen van ons doet scenario’s op niveau zes, met echte agenten!’ riep Connor. Hij veegde een neptraan weg en maakte van de gelegenheid gebruik om Lucia tegen zich aan te drukken. Met een nors gezicht ontworstelde ze zich aan zijn greep.
Terwijl Connor zich omdraaide en begon op te scheppen tegen een naburige vijfdejaarstafel kneep Sarah haar ogen half dicht en kuchte. ‘Wat willen ze van je?’ vroeg ze bits.
‘Wat bedoel je?’ Max voelde zich plotseling zeer onbehaaglijk nu de meisjes hem alle drie aankeken.
‘Om te beginnen de acclimatisatie.’ Sarah sloeg haar armen over elkaar en keek al even streng als mevrouw Boon, hun docente occultisme. ‘Wat moet dat voorstellen?’
‘O,’ zei Max. ‘Eigenlijk mogen we daar niet over praten.’
‘Zie je wel!’ zei Sarah. Ze knipte met haar vingers en leunde naar voren. ‘Dat is nou precies wat ik bedoel! Ze laten je allerlei dingen doen – gevaarlijke dingen! – en vervolgens mag je er niks over zeggen.’
‘Zo gevaarlijk is acclimatisatie nou ook weer niet,’ stelde Max haar gerust. ‘Het schijnt beter te werken als je niet weet wat je te wachten staat – daarom mag ik er ook niet over praten. Aan het eind van het zesde jaar krijgt iedereen...’
‘Waarom moeten David en jij het dan nu doen?’ onderbrak Cynthia hem. ‘We zijn nog maar tweedejaars, als ze dat nog niet wisten.’
‘Weet ik veel,’ zei Max schouderophalend. ‘Ze zullen wel denken dat we er klaar voor zijn.’
‘Waarvoor dan?’ vroeg Sarah. ‘Je bent nog maar dertien, hoor, Max!’
‘Wat heeft dat ermee te maken?’ snauwde hij. ‘Waarom vraag je het niet aan de zesdejaars die de hele zomer met me getraind hebben? Ik heb ze stuk voor stuk ingemaakt!’
Max merkte dat hij luider had gesproken dan de bedoeling was. Enkele zesdejaars, die aan een tafel onder de gebrandschilderde ramen zaten, keken op. Onder hen was de laatste leerling die Max letterlijk uit de Toevlucht had verjaagd. De oudere jongen schonk hem een norse blik.
‘Max,’ zei Sarah smekend, ‘dat bedoel ik nou: er wordt misbruik van je gemaakt! Je wordt gemanipuleerd, alsof je een mes bent dat geslepen moet worden! Wist je vader iets van die acclimatisatie af?’
‘Nee,’ zei Max behoedzaam. ‘Voor zover ik weet niet.’
‘Dus je moet leerlingen najagen, trainen met agenten en ondertussen alles voor je vrienden en je vader verborgen houden. Klinkt dat je goed in de oren?’
‘Niemand maakt misbruik van me, Sarah,’ mompelde Max. Hij stond op van tafel en liep met grote passen naar de keuken.
Nadat hij de klapdeuren had opengeduwd, liep hij linea recta naar een spoelbak en spetterde koud water in zijn gezicht. Uit de aangrenzende ruimte hoorde hij muziek en gezang. Het enthousiaste gejubel dat hij opving kon alleen maar van zijn vader afkomstig zijn, en ook Bobs donderende bariton sprong er duidelijk uit, maar de derde stem kende hij niet: een vrouw, die er met haar diepe, speelse gezang bijna in slaagde het jazzy lied te redden.
Toen Max naar binnen gluurde, zag hij zijn vader voorovergebogen onder een afzuigkap staan en in een gigantische pan roeren waar zo te ruiken tomatensaus in zat. Bob schoof vanaf een snijplank gehaktballetjes in de borrelende saus. Een derde gestalte – Max meende dat het Mam was – liep tussen hen in te dartelen. Ze hakte blaadjes oregano fijn en ondertussen zong ze mee met Ella Fitzgerald, wier krachtige stem uit een oude radio schalde.
==
Secondhand love I can’t see
It’s good for some but not for me
Oh, you can’t be mine and someone else’s, too
No, you can’t be mine and someone else’s, too
==
Toen Max wat beter keek, zag hij dat de zangeres inderdaad op Mam leek, maar wel dertig centimeter groter was, zowel in de lengte als in de breedte. De toverkol was zo’n één meter vijftig, haar huid was vlekkerig grijs en haar buik was zo opgezwollen dat haar schort als een losse kiel om haar heen hing en de banden langs haar zij slingerden telkens wanneer ze haar enorme achterste schudde op de maat van de muziek. Ze voegde de oregano bij de saus, en toen het lied uit was klapte ze in haar handen.
‘Ah, klasse,’ zei de kol. ‘Die Ella barstte van de soul, echt waar! Oei! Bob, knappe kerel, als jij deze ouwe geit eens aan het werk zet – wat staat er nog meer op het menu voor de jonge schatjes? Soufflé? Zal ik eens chocoladelaagjestaart maken?’
‘Kun jij dan soufflé maken?’ vroeg Bob, die zichtbaar onder de indruk was. ‘Mam probeert het ook wel eens, maar ze kijkt altijd te vroeg.’
‘Dat is niet waar!’ gilde Mam vanuit een provisiekast ergens aan de zijkant van de keuken. Een aardappel vloog Max’ gezichtsveld in en sloeg met een doffe plof tegen Bobs borst. Zuchtend pakte de oger een teentje knoflook. Op dat moment zag hij Max.
‘Max,’ zei hij met hese stem, terwijl het volgende lied uit de radio knetterde, ‘kom eens proeven van de saus.’
Max’ vader schepte een lepel borrelende rode saus op een sneetje zuurdesembrood en Max nam een hapje. Het was de lekkerste saus die hij ooit had geproefd: vol tomaten, met een scheutje wijn en verrukkelijk pikant.
‘Dat is pas lekker,’ stelde hij vast, en weer begon zijn maag te knorren. ‘Dat is, hoe zal ik het zeggen, ongelóóflijk lekker!’
‘Hoera, hoera!’ De dikke kol klapte in haar handen. ‘Met je smaak is niks mis, jongen – je bent ongetwijfeld een heer, en een geleerde bovendien.’
‘Max,’ zei McDaniels, ‘mag ik je voorstellen aan de zus van Mam, Bellagrog – ze is vanochtend gearriveerd. Bellagrog, dit is mijn zoon, Max.’
Aandachtig richtte de kol haar rode oogjes op Max. Toen stoof ze op hem af en pakte hem bij beide handen. Net als bij Mam was haar greep zacht en klam, maar tegelijkertijd stevig als een bankschroef.
‘Bellagrog Schroop, tot je dienst, liefie – maar je mag me Tante Mam noemen!’ kakelde ze, en ze nam hem van top tot teen op. ‘Zo zo, wat een knappe vent ben jij!’
‘Dank u, mevrouw,’ zei Max, die een mislukte poging deed om zich uit haar greep te bevrijden. ‘Aangenaam kennis te maken.’
Met een schuinse blik op McDaniels gaf de kol Max een klopje op zijn hand. ‘Vader en zoon: zo’n knap stel heb ik al een eeuwigheid niet meer gezien,’ zei ze. ‘Enne, waar is moeder de vrouw eigenlijk, als ik zo vrij mag zijn?’
Max keek naar zijn vader, benieuwd wat hij zou antwoorden. Bryn McDaniels werd al ruim drie jaar vermist, maar McDaniels weigerde te erkennen dat ze waarschijnlijk dood was. Hij schraapte zijn keel. ‘Onvindbaar,’ zei hij. Bedroefd haalde hij zijn schouders op en hij schonk haar een scheef lachje. ‘Als je haar ziet, laat het me dan weten.’
‘Nooit van m’n leven!’ riep Bellagrog. Ze lachte veelbetekenend en gaf McDaniels met een houten lepel een pets op zijn achterste. ‘Je bent dus weer in de running, schat.’
Max grijnsde toen zijn vader rood aanliep en lachte als een boer met kiespijn.
Op dat moment stormde Mam in paniek de provisiekast uit. Ze snelde op hen af, wrong zich tussen McDaniels en Bellagrog in en ging op haar tenen staan, in een mislukte poging om de grotere toverkol in de ogen te kijken. ‘Je hebt een lange reis achter de rug, Bel,’ zei Mam hijgend. ‘Een heel lange reis, en je bent vast moe. Als jij nou eens een dutje gaat doen in mijn kast, wat zeg je daarvan?’
‘Wat ben je toch een schat, Bea,’ antwoordde Bellagrog, en ze kneep in Mams wang. ‘Maar daar pas ik toch niet in, kind. Moet je zien hoe groot het hier is, en dan zit jij weggestopt in een krappe kast! Hohohoho! Kon Omie dat nog maar meemaken!’
‘Wat is er mis met mijn kast?’ snoof Mam, die zich weer op haar hielen liet zakken.
‘Niks, Bea,’ gniffelde Bellagrog. ‘Het past helemaal bij je persoonlijkheid. Ik had geen idee dat mijn kleine zusje zo’n chic leventje leidde aan deze kant van de plomp, anders had ik haar veel eerder opgezocht!’
‘Kon u Rowan zonder moeite vinden?’ vroeg Max, die weer aan Davids bezorgde woorden moest denken.
‘Ja hoor,’ zei Bellagrog met een achteloos handgebaar. ‘In Boston ben ik gedrost en over land verdergegaan. Ik heb wat in het bos lopen rondsnuffelen, maar geen moment heb ik eraan getwijfeld dat ik deze plek zou vinden.’
‘Waarom ben je hier eigenlijk naartoe gekomen?’ vroeg Bob, die in een vrieskist stond te rommelen.
‘Het is niks gedaan daarginds, Bob,’ zei de toverkol hoofdschuddend. ‘Heel slim van je om er op tijd vandoor te gaan! De mensen laten hun kleintjes niet meer buiten rondzwerven en spelen zoals vroeger, en, nou ja... je moet toch aan eten zien te komen!’
Ondeugend grinnikend knarste de bolle toverkol met haar tanden. McDaniels verbleekte en sloeg zijn arm beschermend om Max heen, waarop de kol in een bulderend gelach uitbarstte.
‘O, wat ben je toch een goede vader, Scott, maar je hoeft je geen zorgen te maken, schat. Ik weet heel goed dat ik deze jonkies niet mag opeten. Ik peins er niet over om misbruik te maken van jullie gastvrijheid! Ik vang mijn maaltje wel in dat schattige stadje aan de andere kant van de poort – massa’s toeristen, zo te zien!’
McDaniels kreunde.
‘Zullen we weer een snuffelceremonie houden?’ stelde Bob voor. ‘Ik vraag het wel aan de directrice.’
‘Jemig, wat is dat nou weer: een snuffelceremonie?’ vroeg Bellagrog met een blik op Mam.
‘Zo, eh... vallen we hier niemand lastig,’ mompelde Mam, die haar zus niet in de ogen durfde kijken.
‘En daar doe jij ook aan mee?’ wilde Bellagrog weten.
‘Ja,’ zei Mam onderdanig.
‘Je moet je schamen, weet je dat wel?’ riep Bellagrog verontwaardigd, en ze zwaaide haar dikke, priemende vinger onder Mams neus heen en weer. ‘Stel je voor: een Schroop die zich voor zoiets leent!’
‘Als je wilt blijven, zul je het zelf ook moeten doen,’ zei Mam zachtjes.
‘Puh!’ Bellagrog liep met grote stappen op de radio af en schudde eraan, maar er kwam alleen maar ruis uit. Ze tuurde naar de schaal en probeerde die vergeefs op een station af te stellen. ‘Nou,’ zei ze, ‘Ella kunnen we verder ook wel vergeten. Bob, zal ik eens met die soufflés aan de slag gaan?’
‘Dat zou prachtig zijn,’ zei Bob en hij nam Bellagrog mee naar een koelkast die rijkelijk voorzien was van eieren, melk en room. Meteen zette Bellagrog kommen, pannen, kloppers en lepels in een handige opstelling klaar.
‘Maar ik kan ook soufflé maken,’ zei Mam klagerig, en met een betraand gezicht keek ze op naar Bob.
‘Dat weet ik toch,’ zei Bob vriendelijk. ‘Maar ik heb jou nodig voor de braadstukken. Het hoofdgerecht is het allerbelangrijkste, Mam.’
‘Ja,’ zei Mam, en bijna schreeuwend liet ze haar zus weten: ‘Het hoofdgerecht is vreselijk belangrijk! Veel onmisbaarder dan het toetje! Een lekker stuk gebraden vlees, dat vergeet een kind nooit!’
Mam griste een hakmes mee, en met roze wangen van plezier slofte ze naar de vleeskoelcel. Er viel een stilte en Max greep zijn kans. ‘Pap,’ zei hij. ‘Ik moet je iets vertellen over wat ik gisteravond heb gedaan, zodat je het van mij hoort en niet van iemand anders.’
McDaniels knikte verbaasd en draaide het vuur iets lager.
‘Zal ik weggaan?’ vroeg Bob.
‘Nee,’ zei Max. ‘Het is geen groot geheim of zo – ik wilde alleen tegen mijn vader zeggen dat ik gisteravond geacclimatiseerd ben.’
McDaniels trok zijn wenkbrauwen op en keek even naar Bob, die een sputterende zucht slaakte.
‘Wat is dat?’ vroeg McDaniels. ‘Is dat soms een ander woord voor high worden? Heb je iets gerookt, of ben je naar de wijnkelders geweest, Max?’
McDaniels glimlachte wat onzeker toen Bob begon te lachen, een bijna onhoorbaar gegniffel dat de glazen ruitjes van de bordenkasten deed trillen.
‘Nee, pap,’ zei Max. ‘Zoiets is het helemaal niet. Van mevrouw Richter moest Cooper David en mij gisteravond meenemen naar een verlaten strand, op een paar uur rijden van Rowan.’
‘En?’ vroeg McDaniels. Terwijl hij naar het verhaal luisterde, verdween de glimlach geleidelijk aan van zijn gezicht. Max hield het kort en verzweeg de gruwelijke details, zoals het mannenhoofd in de mand. Zijn vader luisterde aandachtig, en op zijn gezicht wisselden woede en huiverende nieuwsgierigheid elkaar af.
‘Wat had dat alles voor nut?’ wilde McDaniels weten toen Max aan het einde van zijn verhaal was gekomen.
‘Volgens Cooper raken leerlingen op die manier gewend aan het bovennatuurlijke,’ legde Max uit. ‘David werd misselijk, want hij was er nooit eerder aan blootgesteld. Mij deed het minder, door alles wat ik afgelopen voorjaar heb meegemaakt.’
Eigenlijk was Max van mening dat zijn avontuur in de tombe van Marley Ziener voor wel honderd acclimatisaties telde. De aura die de ondode smid had uitgestraald was veel krachtiger en boosaardiger geweest dan de weerzinwekkende geestverschijning van de oude vrouw.
‘Bob, wist jij hiervan?’ vroeg McDaniels, die zich naar de bonkige oger toe keerde.
‘Nee,’ zei Bob. ‘Ik heb nog nooit gehoord dat iemand op zo jonge leeftijd werd geacclimatiseerd.’
‘Dat is waar,’ haastte Max zich te zeggen. ‘De meeste leerlingen krijgen het op hun achttiende.’
‘Vlak voor ze worden uitgezonden,’ voegde Bob er fronsend aan toe. Hij pakte de zoveelste doos tomaten en begon ze aan blokjes te snijden.
‘Hoezo uitgezonden?’ vroeg McDaniels.
‘Op een officiële missie,’ zei Bob veelbetekenend en met een bezorgde blik op Max.
‘Over mijn lijk,’ fluisterde McDaniels. Hij wierp zijn schort af en liep naar de deur.
‘Pap!’ riep Max. ‘Waar ga je naartoe?’
‘Ik ga mevrouw Richter opzoeken,’ snoof zijn vader, terwijl hij door de klapdeuren verdween.
Kreunend sloeg Max zijn handen voor zijn gezicht, en het enige wat hij nog hoorde was de ruis uit de radio.
==
Ook al was zijn vader er woedend vandoor gegaan en had hij zelf een doodvermoeiende middag achter de rug, toch kon Max de aantrekkingskracht van het Welkomstdiner niet weerstaan. Binnen fonkelde het Huis als een diamant, dankzij de duizenden kaarsen die flakkerden in de stenen nissen en die een warme gloed wierpen op het smetteloos gepoetste zilver. Leerlingen stroomden per klas de eetzaal binnen en zochten hun plaats op, en in hun officiële schooluniform zagen ze er al even schoongeboend uit als het tafelzilver. Max ging naast David zitten, die met rimpels van concentratie de strijd met zijn scheve stropdas aanbond. Hij bromde iets ter begroeting. Reikhalzend keek Max naar de tafels waaraan de vierdejaars plaatsnamen. Hij speurde de gezichten af tot hij Julie Teller had gevonden, een knap meisje uit Melbourne met wie hij die zomer had gecorrespondeerd. Zijn maag schoot in een kramp toen Julie hem heel even aankeek en vervolgens haar blik weer afwendde om het gesprek met het meisje naast haar te hervatten.
‘Julie, Julie,’ mompelde Connor, terwijl hij naast Max ging zitten. ‘Wat heeft die toch?’
‘Ik weet het niet,’ zei Max. ‘Ik dacht dat er iets... ik bedoel, we hebben deze zomer met elkaar geschreven en zo – maar net in de hal liep ze me straal voorbij.’
‘Vrouwen,’ zei Connor meelevend. ‘Ik zal ze ook nooit begrijpen, jongen. Hè, Lucia?’
Vanaf het uiteinde van de tafel keken Lucia’s donkere ogen hen fonkelend aan.
‘Waarom wil je niet met me afspreken?’ riep Connor.
‘Omdat je een smerige zwijnhond bent,’ zei Lucia met kille minachting, en een troepje meiden bij haar in de buurt barstte in applaus en schatergelach uit.
Connor haalde zijn schouders op en keerde zich weer naar Max toe. ‘Zie je wel? Trouwens, meneer Zaaks heeft alles in orde gemaakt – die zesdejaars kunnen zich geen barst meer herinneren van welke heks dan ook. Waarschijnlijk weten ze niet eens meer wie Cooper is!’ voegde hij er grinnikend aan toe.
Voor Max kon antwoorden, klonk het getinkel van lepels tegen kristal. Met kordate pas kwam mevrouw Richter de eetzaal binnen, gevolgd door drie volwassenen die Max nog nooit had gezien. Ze voegden zich bij de docenten en het overige personeel. Het kaarslicht scheen op het trotse gezicht van mevrouw Richter, die er blij maar tegelijkertijd bezorgd uitzag.
‘Wil iedereen gaan staan?’ vroeg ze met haar heldere, krachtige stem, die de grote ruimte helemaal vulde.
Max ging staan. Hij keek even naar David, die de strijd met zijn das had opgegeven en het ding in zijn zak propte.
‘Dit is een Huis van Wijsheid,’ zei mevrouw Richter, ‘en vandaag is de Dag van Terugkeer, waarop leraar en leerling opnieuw een band smeden en hun weg samen voortzetten.’
Docenten en leerlingen hieven het glas.
‘Dit is een Huis van Wijsheid en vandaag is een Dag van Herdenking, waarop we samenkomen om ons verleden te eren, waarvan we zowel de vreugde als het verdriet omarmen.’
Weer werden de glazen geheven.
‘Dit is een Huis van Wijsheid en vandaag is een Dag van Vernieuwing, waarop Rowan de nieuwe leerlingen verwelkomt die met hun leven en hun beloften onze zalen en ons terrein zullen sieren.’
Max keek naar de eerstejaars, die vlakbij zaten en zenuwachtig heen en weer schoven.
‘We groeten hen met open armen. We helpen hen op weg.’
De oudere leerlingen en de docenten hieven het glas naar de eerstejaars. Max, David en Connor proostten voor ze hun wijn achteroversloegen. Mevrouw Richter wachtte tot het rumoer bedaarde en vervolgde haar verhaal. ‘Een nieuw schooljaar hoort met hernieuwde energie, enthousiasme en vastberadenheid begroet te worden, en ik hoop dat ieder van jullie lichamelijk en geestelijk uitgerust naar Rowan is teruggekeerd om weer het beste van jezelf te geven. Met uitzondering van onze nieuwe leerlingen is het jullie allen ongetwijfeld opgevallen dat het schoolterrein in de loop van de zomer een aantal belangrijke veranderingen heeft ondergaan. Graag wil ik het over de aanleiding voor die veranderingen hebben en zo de geruchten en verkeerde informatie die momenteel als een lopend vuur de ronde doen de kop indrukken.’
Een golf van gefluister trok door de zaal. De oudere leerlingen keken strak en alert.
‘Zoals velen van jullie weten, is door de aanhoudende geheime inspanningen van de Vijand een groot kwaad ontketend. Dat kwaad heet Astaroth, hetzelfde wezen dat ons ruim drie eeuwen geleden naar deze kust heeft verdreven. Een geduchter vijand kennen we niet, en onze veldposten melden een spectaculaire toename van vijandelijke activiteiten. Door deze ontwikkelingen zal alles het komende jaar wat anders gaan op Rowan, en ik wil jullie graag voorstellen aan drie bijzondere gasten, die jullie van tijd tot tijd op het schoolterrein zullen zien.’
Mevrouw Richter gebaarde naar de drie onbekenden die aan de tafel achter haar zaten. ‘Laat me aan jullie voorstellen Joeri Viljak, commandant van de Rode Tak.’
Een grote, imposante man met zilvergrijs haar en vlakke, donkere poppenogen stond op en glimlachte naar mevrouw Richter, waarna hij het beleefde applaus met een buiging in ontvangst nam.
‘Wat is de Rode Tak?’ fluisterde Max.
‘Ik weet niet wat de Rode Tak is,’ antwoordde David, ‘maar ik heb Viljaks naam eerder gehoord. Hij was directeur vóór mevrouw Richter. Volgens mij is hij afgezet.’
‘Amoelia Jaïn, voorzitster van de Geleerden van Prometheus,’ vervolgde mevrouw Richter.
Ze deed een stapje opzij toen een Indiase vrouw in een vuurrode sari en met een metalen bril opstond en een buiging maakte voor de leerlingen. David ging rechtop zitten en tuurde naar de stralende, slanke dame, die nu weer ging zitten.
‘Over haar heb ik ook wel eens gehoord,’ zei hij, met een zijdelingse blik op Max. ‘De Geleerden van Prometheus zijn de allerbeste Mystici van de wereld. Ze schijnt heel goed te zijn.’
Max trok zijn wenkbrauwen al op, maar moest zijn vraag weer inslikken, want nu stelde mevrouw Richter de laatste gast voor: een magere man van middelbare leeftijd, gekleed in zwart pak met stropdas.
‘Onze laatste gast is geen voormalige leerling van Rowan, en eigenlijk staat hij helemaal buiten onze Orde. Ik heb hem uitgenodigd omdat hij een oude vriend is, en we zullen onze oude vrienden straks hard nodig hebben om de uitdaging die ons wacht het hoofd te bieden. Ik stel jullie voor aan Jesper Rasmussen, hoofdarchitect en -ingenieur van de Frankfurter Werkplaats.’
Met een geamuseerd lachje luisterde de man naar haar, en terwijl mevrouw Richter hem aan de zaal voorstelde, wreef hij afwezig over zijn volkomen kale schedel.
‘Mechanisch gepruts,’ mompelde David. ‘Zo beschreef mevrouw Kraken de Werkplaats. Volgens mij moet ze er niks van hebben.’
‘Er zijn niet veel dingen waar mevrouw Kraken iets van moet hebben,’ zei Max met een blik op de docente, die met van afkeur samengeknepen lippen naar Rasmussen stond te kijken.
Cynthia, die een aantal stoelen verderop zat, maande hem tot stilte, en tijdens de rest van het openingspraatje bestudeerde Max de gebrandschilderde ramen en hun veelkleurige ruitjes, terwijl hij terugdacht aan vanmiddag, toen hij met agenten op de Leergang had getraind. Het waren junioragenten – nog maar enkele jaren afgestudeerd – en hoewel ze het goed bedoeld hadden, hadden ze Max ze nogal neerbuigend behandeld voor ze van start gingen en waren ze akelig langzaam geweest nadat het scenario begonnen was. Meer dan eens had hij tijdens de gesimuleerde missie, waarbij ze door een doolhof van tunnels op hun doelwit afgingen, op een van de teamleden moeten wachten. Dat doelwit was een gijzelaar die bewaakt werd door een troep met slagtanden bewapende oni – sluwe, angstaanjagende Japanse demonen. Zodra het team de wachtposten had uitgeschakeld en strategische posities had ingenomen, moest Max volgens zijn instructies op een teken van de teamleider wachten. Er had zich echter een mooie kans voorgedaan, en in plaats van te wachten besloot hij ter afleiding een vuur te ontsteken en met een sprong de kamer binnen te gaan. Zoals hij al had verwacht, waren de oni te traag. Max maaide ze neer en nog geen minuut later had hij de gijzelaar bevrijd, waardoor het team een veel hogere score kreeg dan wanneer hij de bevelen zou hebben opgevolgd. Helaas dacht de teamleider daar anders over, en Max had een woedende preek moeten aanhoren over strategie, discipline en onnodige risico’s.
De preek was echter algauw vergeten toen het eten arriveerde, dat door een groep officieel geklede vijfdejaars en faunen op zilveren schotels werd opgediend.
Bij het naderen van de faunen liet Connor prompt zijn servet op de vloer vallen en dook naar beneden om het te pakken. Terwijl hij treuzelend onder de tafel bleef hangen, liep zijn verzorgdier Kyra langs, een Normandische faun. De verontwaardiging droop van haar elfachtige kopje.
‘Waarom verstop je je voor Kyra?’ fluisterde David.
‘Ssst!’ siste Connor, terwijl hij David wegwuifde. ‘Trek haar aandacht nou niet! Ze gaat iets vreselijks met ons eten doen, daar heeft ze mee gedreigd!’
‘Hoezo?’ vroeg Max. Hij zag dat de faun haar pas inhield en een schaal neerzette op een tafel met allemaal opgetogen eerstejaars.
‘Ze vindt het beneden haar waardigheid om ons soort te bedienen,’ fluisterde Connor. Hij gluurde over de tafelrand en glipte weer op zijn stoel. ‘Normandische fauns zijn zo trots als de neten. Ik probeerde haar uit te leggen dat het maar twee keer per jaar voorkomt, en dat ik alle andere dagen háár bedien, maar zij zag het heel anders.’
‘Hoe heb je haar overgehaald om toch te komen?’ vroeg David nieuwsgierig, terwijl hij naar Kyra keek die een eerstejaars een dodelijke blik toewierp omdat hij het lef had naar haar hoeven te wijzen.
‘Ik heb haar omgekocht,’ zei Connor simpelweg. ‘Ik zei dat ik haar een echte tiara zou geven.’
‘En hoe wilde je daar aankomen?’ vroeg Max. De woorden waren zijn mond nog niet uit of hij wist het antwoord al. ‘Meneer Zaaks zeker?’
Olijk glimlachend sloeg Connor met zijn vuist op tafel. ‘Reken maar, jongen! Als het goed is, krijg ik hem vanavond – dat mannetje heeft beloofd dat hij er een roze strik omheen zou doen! Nou, dan kan zelfs Kyra niet kwaad blijven!’
‘Je beseft toch wel dat die gnoom de tiara moet stelen?’ vroeg David, en hij zwaaide met zijn vork naar Connor. ‘Een gnoom kan niet zomaar een tiara uit het niets tevoorschijn toveren – die moet ergens vandaan komen. Dit klopt niet.’
‘O, laat toch zitten, Davie,’ smeekte Connor, terwijl hij zijn hand uitstak naar een mandje warme focaccia’s. ‘Alsjeblieft? Om mij een plezier te doen? Iemand die zo’n stomme tiara in bezit heeft, gaat heus niet dood van de honger als die gestolen wordt.’
Zelfs David moest lachen. Zonder er verder nog woorden aan vuil te maken, viel het drietal op het feestmaal aan.
De laatste tijd merkte Max dat hij altijd smachtte naar eten. Met gezonde trek had het weinig meer te maken, het was eerder een allesoverheersende behoefte om een lichaam te voeden dat voortdurend energie nodig had. Stil van ontzag keken David en Connor toe terwijl Max het ene bord ossenhaas, kip, sperziebonen en gerst na het andere verslond. Pas toen hij een dampende berg macaronischelpjes overladen met Bellagrogs verrukkelijke rode saus soldaat had gemaakt, nam zijn vraatzucht wat af.
‘Indrukwekkend,’ zei Connor, zijn mond afvegend. ‘Maar je verdoet wel kostbare tijd met al dat gekauw. Je moet gewoon leren om je kaak uit de scharnieren te lichten – je weet wel, net als een python. Misschien wil Sir Alistair het je wel leren...’
Sir Alistair Wesley was docent etiquette op Rowan, en bij het horen van zijn naam trok Max een scheef gezicht. ‘Mij zie je niet meer bij Sir Alistair,’ antwoordde hij. ‘Ik hoef dit jaar geen etiquette en diplomatie meer te volgen – mijn rooster is aangepast. Ik krijg nu gevechtstraining voor gevorderden met de zesdejaars.’
‘Bofkont,’ zei Connor. ‘Toch zou ik het maar niet aan Sarah vertellen. Dan denkt ze nog dat je naar het front wordt gestuurd.’
Instemmend knikkend schoof Max nog snel een gegrilde karbonade op zijn bord.
De borden werden afgeruimd en er verscheen een keur aan desserts op tafel, waaronder Bellagrogs schitterende soufflés. Zonder op het verontwaardigde gesnuif van het dier te letten bestelde David koffie bij een passerende faun.
‘Sinds wanneer drink jij koffie?’ vroeg Connor lachend.
‘Ik ben moe en ik kan nog niet naar bed,’ antwoordde David, terwijl hij een suikerklontje in zijn porseleinen kopje liet vallen. ‘Ik zit de hele nacht in het Archief. Kraken heeft gezorgd dat ik vrije toegang heb... eh, met officiële toestemming,’ voegde hij er snel aan toe bij het zien van Max’ opgetrokken wenkbrauw. ‘Ik moet zo veel mogelijk aan de weet zien te komen over het Boek van Thoth en Brams Gelofte. Over een paar weken komen de heksen terug en dan wil ik helemaal voorbereid zijn.’
‘Ja, maar Richter en Kraken wisten ook al niks over Brams Gelofte,’ zei Max. ‘Waarom denk je dat jij er in het Archief iets over kunt vinden?’
‘Ik kan in elk geval kijken,’ vond David. ‘Het Archief is geen miezerig boekenkastje – het is gigantisch groot en het stikt er van de opslagruimtes. Er is niemand op Rowan die alles gezien heeft wat er staat, laat staan dat iemand het heeft begrepen of geanalyseerd.’
‘En dat wou jij gaan doen?’ vroeg Connor.
‘Ik heb zo mijn methoden,’ zei David op luchtige toon. ‘En daar heb ik meneer Zaaks heus niet bij nodig...’
David schoof zijn stoel naar achteren en maakte een rondje door de eetzaal. Hij bleef belangstellend bij een glanzend portret van een stugge koopman staan en liet als een ouwe rot de koffie in zijn kopje rondwervelen, zonder aandacht te schenken aan het gegniffel van een stel derdejaars. Even later zag Max dat Amoelia Jaïn, de bezoekende geleerde, op David af stapte. Het gegniffel aan de naburige tafel verstomde en de leerlingen hadden opeens merkwaardig veel belangstelling voor hun toetje. Het duurde niet lang of David en de geleerde waren diep in gesprek, en aan Davids gewiebel zag Max hoe geboeid hij was.
‘Kom,’ zei Connor met een ruk aan Max’ elleboog. ‘We gaan de eerstejaars begroeten. We moeten ze vannacht stiekem naar buiten zien te krijgen. Dat is namelijk traditie,’ voegde hij er met een knipoog aan toe.
‘Als de Valk er maar niet aan te pas komt,’ zei Max met klem. Het vorige jaar hadden ze zich laten overhalen om naar buiten te glippen en de nacht door te brengen aan boord van de Valk, het oude schip van Rowan. Ze waren echter de kolkende zee in geworpen toen een krijsend, jammerend watermonster het schip opeens liet stampen en slingeren. Het was een angstige ervaring geweest, en als straf hadden ze een hele dag huisarrest gekregen en hadden ze de stallen moeten uitmesten.
‘Nee,’ zei Connor laatdunkend. ‘Dat is al eens gedaan. Ik heb iets leukers bedacht – iets heel onschuldigs.’
Toen Max bij de rijen eerstejaarstafels aankwam, had hij meteen weer spijt. Te midden van de eerstejaars zaten Anna Lundgren en Sasja Ivanovitsj – twee van de drie ouderejaars die Max vorig jaar het leven zuur hadden gemaakt. De derde en allerergste figuur, Alex Muñoz, was dat voorjaar verdwenen – bedolven onder een berg stenen en aarde toen de tombe van Marley Ziener instortte. Max wist dat Anna en Sasja hem de schuld gaven van het verlies van hun vriend.
‘Daar zul je ze hebben!’ riep Sasja toen Max en Connor naderden.
‘Dat zijn die jongens over wie we jullie verteld hebben,’ zei Anna op samenzweerderige toon tegen de eerstejaars, die op een kluitje bijeen zaten. ‘Die jongen rechts is Connor – gewoon tuig, over hem zou ik me maar niet druk maken. Maar Max? Bij hem kun je beter uit de buurt blijven. Max is een moordenaar – hij heeft onze vriend in koelen bloede gedood.’
Max voelde zijn wangen gloeien toen de eerstejaars hem verbluft aankeken.
‘Dat meen je niet,’ zei een dikke jongen met een woeste bos rood haar lachend.
‘Echt wel,’ zei Anna, en haar mooie blauwe ogen schitterden van venijn. ‘Maakt niet uit aan wie je het vraagt, ze zullen je allemaal vertellen dat Alex Muñoz verdwenen is, en dat Max McDaniels de allerlaatste is die hem gezien heeft.’
‘Wat een gezeik!’ snauwde Connor. Hij kneep zijn neus dicht en wapperde met zijn hand in de richting van Sasja. Verscheidene eerstejaars begonnen te grijnzen en te giechelen. ‘Jullie moeten niet naar die twee grapjassen luisteren – de ergste kletskonten die hier rondlopen! Rowan heeft Max met eer overladen toen hij terugkwam! Zijn naam staat nota bene boven de Handschoen van Beowulf – haarscherp, in vlammende letters.’
‘Dus het is niet waar?’ piepte een donker jongetje met bril.
‘Nou ja,’ zei Connor, en hij krabde in zijn kastanjebruine krullen, ‘theoretisch gesproken zal het wel waar zijn, maar de belangrijke details vertellen ze jullie niet! Jeetje, Max is helemaal geen moordenaar – dat is krankzinnig!’
‘Precies het woord waarnaar ik zocht!’ zei Anna met een mierzoet lachje. ‘Krankzinnig. Dat hoorde ik geloof ik een zesdejaars zeggen, vanochtend na het ontbijt...’
Zuchtend slikte Max zijn antwoord in, want hij besefte maar al te goed dat Anna hem uit zijn tent probeerde te lokken.
‘Welkom op Rowan,’ zei hij zachtjes, waarna hij Connor bij de eerstejaars achterliet om Anna en Sasja ervanlangs te geven. De grote, holle zaal was opeens benauwend. Hij overwoog op zoek te gaan naar Julie, maar die gedachte zette hij snel weer uit zijn hoofd – de verschrikkelijke kracht in zijn binnenste roerde zich en dit was niet het goede moment om haar te vragen waarom ze hem meed. Max bleef staan, leunend tegen een zuil waarvan de grijze stenen door de eeuwen waren gladgesleten. Hij dacht na over wat er in hem huisde. Mevrouw Richter noemde het Oude Magie; mevrouw Boon en de heks noemden het Cúchulain. Wat de ware naam ook was, het was een macht die Max gruwelijke dingen had gebracht en die hij in bedwang moest zien te houden.
‘Ik ben mijn eigen baas,’ fluisterde hij, met zijn duimnagel over de zuil krassend, en op dat moment stelde Bob Mams zus, Bellagrog Schroop, onder geestdriftig applaus aan de zaal voor.
Toen het gejuich verstomde en de leerlingen over de wenteltrap naar boven gingen, draaide Max zich om en keek of Julie ergens te bekennen was. Opeens dook commandant Viljak naast hem op. De man glimlachte, maar zijn ogen waren leeg toen hij Max lang en strak aankeek.
‘Jij bent Max McDaniels,’ zei hij afgemeten. ‘Ik ben commandant Viljak.’ Toen Max de hem toegestoken hand schudde, zag hij dat er een tatoeage op de binnenkant van Viljaks pols zat. Viljak zag Max kijken; met een grijns maakte hij zijn manchetknoop los en stroopte zijn mouw op zodat Max het beter kon zien. Hij zag de afbeelding van een rode hand, in groet geheven en met een dun koord eromheen. ‘Dat is het teken van de Rode Tak,’ zei Viljak trots. ‘Heb je het al eens eerder gezien?’
‘Nee,’ zei Max, merkwaardig geboeid door het eenvoudige symbool.
‘Het is zeer zeldzaam,’ zei de man zelfingenomen. ‘Alleen de twaalf beste agenten ter wereld mogen het dragen. Een van hen ken je geloof ik al.’
‘Cooper?’ vroeg Max.
‘Ja,’ zei Viljak met een glimlach. ‘William Cooper is lid van de Rode Tak. En hij heeft me veel over je verteld, jonge vriend. We hebben het momenteel heel druk en ik ben hier dan ook enkel en alleen naartoe gekomen om met jou kennis te maken. Gelukkig blijkt alles wat Cooper me heeft verteld waar te zijn.’
‘Dat begrijp ik niet, meneer,’ zei Max. ‘We hebben elkaar nog maar net ontmoet.’
‘Ik ben zo vrij geweest om jouw scenario van vanmiddag nog eens door te nemen,’ zei Viljak, die nu een wat zakelijker toon aansloeg. ‘Ik heb het verschillende keren bekeken.’
‘O.’ Max bloosde. ‘Dat. Tja, misschien was het beter geweest als ik de instructies had opgevolgd...’
Viljak boog zich naar voren en toen hij zijn mond opendeed, sprak hij elk woord zeer nadrukkelijk uit. ‘Het was briljant.’ De man gaf Max een klapje op zijn arm en knipoogde ten afscheid. ‘Instructies zijn niet voor iedereen, Max. Laat je niet te veel beteugelen – dat zit niet in je. We houden contact, afgesproken?’
‘Oké – eh, bedankt, meneer!’ zei Max. Een onverwachte golf van trots deed het bloed naar zijn wangen stijgen. Viljak voegde zich bij een groep hoofddocenten, en ze vertrokken in een langzame stoet van marineblauwe gewaden. Nog één keer keek Max om zich heen, zoekend naar Julie, waarna hij de trap op rende en het Huis uit stormde. Misschien was Nick inmiddels wakker, en Max had zin om eens een lekker eind te rennen op deze warme zomeravond.
Nick zat inderdaad al te wachten toen Max de tunnel van de Toevlucht uit kwam. Ineengedoken in het hoge gras en zwiepend met zijn koperkleurige staart at de lymril de laatste restjes op van een buitengewoon grote, sappige rat. Nicks ogen schoten omhoog toen Max de open plek op stapte: twee puntjes weerspiegeld maanlicht die helder opblonken tussen het diepe groen van het steeds donkerder wordende veld. Na de rat nog een laatste por te hebben gegeven, likte de lymril zijn snuit schoon, kwam overeind en begon met zijn dodelijke, kromme klauwen in de dikke grasmat te graven. Opeens liet hij een vrolijk miauwtje horen en vloog ervandoor, waarbij hij al rennend graspollen achter zich opwierp. Max zette de achtervolging in.
Tegen de tijd dat Max terugsjokte naar het Huis was het hele terrein in duisternis gehuld. De ramen van de werkkamer van mevrouw Richter vormden de enige, opvallende uitzondering. Licht stroomde uit een smalle kier tussen de gordijnen door en viel op het geplaveide terras. Aan de andere kant van de kier liepen figuren heen en weer – kennelijk waren er verscheidene mensen in de kamer van de directrice. Even gingen de gordijnen iets verder open, en Max zag doctor Rasmussen voor het raam verschijnen. Druk pratend liet hij zijn blik over de boomgaard gaan. Met een nors gezicht trok de leider van de Frankfurter Werkplaats de gordijnen weer dicht. Max keek op zijn horloge: het was inmiddels ver na middernacht. Hij vroeg zich af wat de aanleiding was voor zo’n late bijeenkomst.
Daar kwam hij algauw achter. In een met hout gelambriseerde kamer die grensde aan de hal van het Huis zaten een stuk of twintig in pyjama gestoken leerlingen verbijsterd en zwijgend voor een grote tv. Julie Teller was er ook bij: ze had zich tussen een stel anderen op een leren bank gewurmd en keek vol afschuw naar het scherm. Een vermoeide presentator voerde het woord. Zijn stem klonk kalm, maar er ging iets gespannens en griezeligs van uit.
‘De gebeurtenissen van vandaag vormen een tragedie die haar weerga niet kent. Voor de kijkers die nog maar net hun toestel hebben aangezet: vijf wereldleiders zijn dood en verschillende andere worden vermist, onder hoogst verdachte omstandigheden. Hoewel er nog weinig bijzonderheden bekend zijn, wordt ervan uitgegaan dat de gebeurtenissen samenhangen, en de nationale overheden hebben dan ook maatregelen getroffen. Alle binnenlandse en internationale vluchten zijn voorlopig geannuleerd, en wereldwijd is ook de handel op de meeste beurzen gestaakt. De president is naar een geheime locatie overgebracht en zal het Amerikaanse volk later op de dag toespreken...’
Er volgde een opsomming van dode en vermiste ministers, presidenten en premiers, en Max stond sprakeloos te luisteren. Rijkdom, politieke overtuiging of populariteit scheen er niets mee te maken te hebben. De leiders waren afkomstig uit alle werelddelen en vertegenwoordigden zowel rijke als arme landen. Toen de presentator het bericht begon te herhalen, liep Max snel naar Julie toe en knielde naast de bank neer.
‘Wanneer is dit alles bekendgemaakt?’ vroeg hij zacht.
Ze keek vluchtig zijn kant op, maar haar blik ging dwars door hem heen, alsof hij een spook was. Met een wit gezicht schoot ze van de bank overeind en rende de kamer uit. Verbluft ging Max achter haar aan en riep haar naam, maar zonder naar hem te luisteren holde ze de hal door en de trap op naar de meisjesslaapzalen. Terwijl Julies rappe voetstappen zich verwijderden, bleef Max in de hal naar de glanzende vloer staan staren.
Vanuit de gang die naar de werkkamer van mevrouw Richter voerde, klonken nu andere voetstappen, snel en doelbewust. Cooper verscheen in de hal. Zonder Max ook maar een blik waardig te keuren, liep de agent met grote stappen de nacht in.
4
Het raadsel en
de crypte van de Rode Tak
==
Twee weken later hield Bellagrog ontvangst, zoals ze dat meestal deed aan het eind van de middag. Het was een dag die naar houtvuur rook en waarop de bladeren oranje en gele tinten kregen, en terwijl Max naar het Huis liep, kon hij haar aanstekelijke, bulderende lach al van ver horen. Naast hem waggelde een prachtige gans, die af en toe even bleef staan om te zien of het twaalftal jonge gansjes hen wel kon bijhouden en geen kattenkwaad uithaalde.
‘En, geen wijze woorden?’ vroeg Max. ‘De hele zomer hebben we elkaar geschreven en nu wil ze me niet eens aankijken...’
‘Laat ik vooropstellen dat ik niks van jonge meisjes snap,’ verzuchtte de gans. ‘Ik heb meer dan tweehonderd klassen zien komen en gaan, en hoe de tijden ook veranderen, een jong meisje zal altijd een wispelturig, raadselachtig schepsel blijven. Zoek toch een leuke selkie!’
Max glimlachte toen de gans hem een speelse mep met haar vleugel gaf.
‘Je bent veel te jong voor een gebroken hart,’ vond Hannah. ‘Laat dat maar aan deze eenzame gans over, die alleen achtergebleven is met twaalf hongerige snaveltjes! Vergeet haar toch, schat.’
‘Ik zal het proberen,’ verzuchtte Max. Ondertussen verliet Hannah het pad en koerste op haar nest af, dat zich aan de rand van de boomgaard bevond. Het liefst was hij nog even bij haar gebleven. ‘Kom mee naar het terras,’ stelde hij hoopvol voor.
‘Waarom zou ik?’ vroeg Hannah, en haar stem klonk opeens schel. ‘Zeker om met die walgelijke toverkol te slijmen terwijl ze de ene leugen op de andere stapelt. Geen denken aan! Die loopt altijd in de buurt van het nest rond te snuffelen en tegen de gansjes te koeren. Alsof ik niet doorheb dat ze ze als popcorn naar binnen werkt zodra ze de kans krijgt!’
De gans waggelde weg, roepend naar haar kroost, dat rap naar hun moeder terugdribbelde. Max slenterde de boomgaard door en keek naar de rijen appelbomen, waarvan de gouden vruchten duidden op gestorven oud-leerlingen van Rowan.
Toen hij de boomgaard verliet, klonk er verderop weer gelach, en hij zag Bellagrog op een van de stenen banken van het terras zitten. Ze had een groot glas brandy in haar hand en terwijl ze de drank liet rondwervelen, vergastte ze een stuk of twintig leerlingen op haar verhalen. Er ging een steek door Max heen toen hij Julie Teller tussen twee vriendinnen op een van de banken zag zitten. Zodra ze hem zag, verdween de glimlach van haar gezicht en opeens was ze buitengewoon geïnteresseerd in haar sandalen. Verslagen liep Max om het groepje heen, langs Mam, die met kordate halen de bloemblaadjes waarmee het grijze plaveisel bezaaid lag op hoopjes veegde. Het gezicht van de kol stond zuur van verontwaardiging.
‘Bel,’ beet ze haar zus toe, ‘hou het stofblik eens voor me vast.’
‘Nu even niet, Bea,’ baste Bellagrog, en ze wuifde haar zus weg. ‘Je stoort me in m’n verhaal...’ Ze trok een wenkbrauw op en net op dat moment zag ze Max, die door de tuindeuren naar binnen wilde gaan.
‘Max!’ jubelde de toverkol. ‘Max, Max, knappe Max – kom erbij of ik por je in je zij! Hohohoho! Ik wilde net een paar verhaaltjes vertellen voor het avondeten. Ga zitten, dan haalt Bea nog een slok brandy voor haar zusje.’
‘Dat wordt dan je vierde!’ zei Mam bitter. Ze zette haar bezem weg en haastte zich naar binnen.
‘Sinds wanneer kan ze zo goed rekenen?’ vroeg Bellagrog lachend, terwijl ze het glas tot op de laatste amberkleurige druppel leegdronk. ‘Max, er is nog ruimte zat naast je ouwe tante Mam.’
Met een moeizaam glimlachje wurmde Max zich op de bank naast de opgezwollen, grauwe toverkol, die naar een misselijkmakende mengeling van vlees en schimmel rook. De andere leerlingen giechelden, op Julie na, die opgelaten naar de grond staarde. Bellagrog gaf Max een klopje op zijn knie en snuffelde gretig aan zijn bovenarm. Ze kreeg een merkwaardig afwezige blik in haar ogen en achter haar onderlip verzamelde zich een plasje kwijl. Even later knipperde de kol met haar ogen, tastte naar een zak pruimtabak, nam er een gigantische pluk uit en propte die in haar mond, net toen Mam met een kristallen karaf het terras op kwam.
‘Mooi, Bea,’ zei Bellagrog, en ze hield haar glas omhoog. ‘Nog ietsje meer... en nog een beetje... zo, dat noem ik nog eens een goed glas!’ Bijna spinnend sloeg de toverkol haar drankje achterover. ‘Zoals ik net zei,’ vervolgde ze, ‘was het geen simpel regenbuitje dat tante Mam ertoe bracht om haar koffers te pakken en de plomp over te steken. Er staan grote dingen te gebeuren! Doet me denken aan de zomer van 1940, toen Omie rook dat er iets mis was en ons naar Shropshire verkaste, net voor de bommen vielen. Mam droeg toen nog luiers!’
‘Ooo,’ kirde een derdejaars meisje. ‘Je was vast een snoezige baby, Mam!’
Mam bloosde en glimlachte dankbaar.
‘Wie zei d’r iets over een baby?’ gniffelde Bellagrog. ‘Ze was verdorie al een puber!’
Mams lip begon te trillen toen de leerlingen in lachen uitbarstten.
‘Ik droeg allang geen luiers meer toen ik een puber was!’ brulde ze.
‘Ook goed, Bea,’ zei Bellagrog met een knipoog. ‘Dan noemen we het toch een oefenbroekje, als je dat prettiger vindt...’
Weer gierden de leerlingen van het lachen, terwijl Mam driftig mompelend en happend naar adem haar spullen bij elkaar graaide. Een steek van medelijden ging door Max heen toen ze na een moordzuchtige blik op haar zus naar binnen stormde en de tuindeuren achter zich dichtsloeg.
‘Die is altijd zo snel op haar teentjes getrapt, onze Bea,’ zei Bellagrog met een toegeeflijk glimlachje. ‘Goed, het was mooi daar in Shropshire. Eten zat, trouwens, want de mannen vochten allemaal in de oorlog en... eh... hadden hun gezinnen achtergelaten...’
Bellagrog keek Max wat bedeesd aan en haalde haar schouders op toen haar publiek onderling begon te fluisteren en zich al uit de voeten wilde maken. Ze knipte met haar vingers om hun aandacht weer op te eisen, boog zich naar voren en vervolgde schor fluisterend haar verhaal.
‘Laten we het er maar op houden dat het een makkelijk leventje was voor de familie Schroop, terwijl de kollen die in Londen waren gebleven het heel wat moeilijker hadden. De moraal van het verhaal is dus dat elke gek jankend z’n biezen pakt als het gaat regenen, maar alleen een slimme ouwe meid zoekt een knus hoekje op als de wind gaat liggen en alles stil wordt. En reken maar dat het stil is in de wereld, schatjes – geen liedjes meer op de radio, de helft van de tijd ligt de telefoon eruit. Nog even en zwarte griezels gaan in kelders graven...’
‘Zwarte griezels... bedoel je soms toverkollen?’ schamperde Connor, die zijn hoofd om de tuindeur stak.
Nu had hij de lachers op zijn hand, maar niemand lachte harder dan Bellagrog. Haar hele lichaam schudde van de pret toen ze een traan uit haar krokodillenoog pinkte.
‘Ja, griezels zoals toverkollen,’ beaamde ze met een laatste, krampachtige hik. ‘Maar ook andere wezens – zoals vilijnen en kobolden en nog veel oudere monsters, die te erg voor woorden zijn.’
Max wist dat de kol niets liever deed dan hen de stuipen op het lijf jagen, maar hij wist ook dat er wijsheid en keiharde ervaring achter haar woorden schuilgingen. Bellagrog was een vechtersbaas; dat bleek wel uit de manier waarop haar rode oogjes heen en weer schoten en voortdurend haar omgeving aftastten op zoek naar bedreigingen en mogelijkheden.
‘Sorry dat ik je onderbreek,’ zei Connor, ‘maar ik moest je zoeken van meneer McDaniels – ze hebben je nodig in de keukens.’
‘Goed.’ Bellagrog liet haar brandy nog een keer rondwervelen en dronk hem toen in één teug op. ‘Het is prachtig als je niet gemist kunt worden, toch? En het is gewoonweg heerlijk om hier lekker knus en gezellig bij jullie soort te zitten terwijl het buiten donker wordt. Blijf maar bij mij, kleintjes, dan zitten we het hier uit – met de rug tegen de muur en een brandy in de hand!’
Krakend en snuivend hees de toverkol zich overeind, en met de leerlingen in haar kielzog liep ze naar de tuindeuren. Max wachtte op Julie, riep haar en tikte op haar schouder. Zonder hem een blik waardig te keuren snelde ze langs hem.
‘Wat héb je toch?’ riep Max.
Verschillende leerlingen draaiden zich om en staarden Max aan. Julie niet. Met schouders zo stijf als de rugleuning van een stoel liep ze weg. Max werd rood en wilde iets zeggen, maar hij bedacht zich en keerde zich naar Connor toe.
De Ierse jongen haalde zijn schouders op, kwam wat dichter bij hem staan en rook aan zijn oksel. ‘Raadsel opgelost,’ verklaarde hij.
‘Kop houden,’ zei Max, die beduusd op een oude stoel neerplofte.
‘Weet je wat?’ zei Connor peinzend. ‘Als we haar kamer nou eens vol toiletpapier stoppen en een brandende zak op de drempel leggen – de mogelijkheden zijn eindeloos. Er zijn natuurlijk ook makkelijker manieren...’
Max liet zijn adem ontsnappen en keek zijn vriend boos en ongeduldig aan, maar die zat met een stralend gezicht alweer nieuwe plannetjes te bedenken.
‘Voor de zoveelste keer,’ zei Max, ‘ik heb die meneer Zaaks er echt niet bij nodig.’
‘Dat is gewoon omdat Davie je bang heeft gemaakt,’ zei Connor. ‘Hij kan je hartstikke goed helpen.’
‘Als ik zin in limonade heb, zeg ik het wel,’ zei Max.
Connors grijns verdween van zijn gezicht en nu keek hij nadenkend. ‘Nee,’ zei hij, ‘hij kan met veel meer dingen helpen. Hij lúístert naar me.’
‘Als hij zo geweldig is, waarom zorgt hij dan niet dat Lucia smoorverliefd op je wordt?’ vroeg Max glimlachend.
Vertwijfeld schudde Connor zijn hoofd. ‘Nee, nee – als ik bij meneer Zaaks ging uitjanken telkens wanneer ik van Lucia moet oprotten, dan zou hij uiteindelijk niet meer komen als ik hem roep.’
‘Hij móét gewoon komen als je hem roept,’ beklemtoonde Max. ‘Per slot van rekening is hij een demon.’
‘Nou, hij kan er in elk geval niet voor zorgen dat Julie verliefd op je wordt,’ zei Connor snel, en toen zweeg hij even, want Oude Tom sloeg zes uur. ‘Ik, eh, ik heb hem al naar dat soort onzin gevraagd. Ik heb trouwens iets schitterends voor je bedacht, en ik weet gewoon dat het werkt.’
Max keek hem ongeduldig aan en Connor snapte de hint. ‘Je moet haar vergeten, simpel,’ zei hij.
‘Dat is alles?’ vroeg Max, terwijl hij naar de eetzaal liep. ‘Dat is je schitterende voorstel? Nou, dan is Hannah je voor geweest.’
‘Nee.’ Met een rukje aan zijn mouw hield Connor Max tegen. ‘Ik bedoel dat je haar écht moet vergeten, haar helemaal uit je geheugen moet bannen.’
‘Ik hoef die gnoom niet in m’n kop,’ zei Max.
‘Hoezo niet?’ vroeg Connor. ‘Hij doet alleen maar wat je hem vraagt.’
‘Dat weet ik zo net nog niet.’
‘Ga dan gewoon eens met hem praten,’ stelde Connor voor. ‘Als je verder niks met hem wilt, dan hoeft dat niet.’
‘Oké,’ zei Max. ‘Vanavond, na het eten. Maar niet tegen David zeggen.’
‘Wees maar niet bang,’ zei Connor opgewekt. ‘Ik ben allang blij dat je zo verstandig bent om van zijn onbetaalbare diensten gebruik te maken. Tot nu toe heb ik voor alle opdrachten tienen gehaald!’
‘Gebruik je hem dan om te spieken?’ Max keek bedenkelijk.
‘Nee hoor,’ zei Connor. ‘Dat noem ik geen spieken – hij kijkt gewoon mee over mijn schouder en geeft me af en toe een duwtje in de goede richting. Ik doe al het werk!’ voegde hij eraan toe toen hij Max’ weifelende blik zag.
Ze haastten zich naar de eetzaal, waar David voor de zevende achtereenvolgende avond afwezig bleek te zijn. De hele afgelopen week had Max zijn kamergenoot diep in de nacht op zijn tenen van het Archief horen terugkeren, om op zijn bed neer te ploffen en een paar uurtjes te slapen.
Terwijl David in geen velden of wegen was te bekennen, was Julie Teller zo ongevoelig geweest om een plek uit te kiezen aan de tafel naast hen. Tijdens het eten wierp Max af en toe een blik op haar, en dan bedacht hij bedroefd dat ze over een tijdje misschien hooguit een toevallig gezicht op de gang zou zijn.
Max had Connor er net op betrapt dat hij al kauwend op een asperge naar hem zat te loeren toen er op zijn schouder werd getikt. Hij draaide zich om en zag commandant Viljak, die zich over hem heen boog.
‘Hallo,’ zei de agent met een zuinig glimlachje. ‘Hoe gaat het?’
‘O, hallo,’ zei Max, die opstond om zijn hand te schudden. ‘Eh, goed hoor. Het gaat prima. Eh, commandant Viljak, dit is mijn vriend Connor Lynch.’
Connor stond ook op om Viljak te begroeten, en de commandant beantwoordde zijn groet met een knikje. Max barstte van trots toen het gesprek aan Julies tafel opeens verstomde nu zo’n hoge piet als Viljak een praatje kwam maken met een stel tweedejaars.
‘Kom je uit Ierland, Connor?’ wilde Viljak weten.
‘Ja, meneer,’ zei Connor. ‘Uit Dublin.’
‘Dan is het helemaal aangenaam om kennis te maken,’ zei Viljak buigend. ‘Max, jij zou moeten weten dat de Rode Tak uit Ierland afkomstig is – ik draag het land een warm hart toe.’
‘Waarom zou ik dat moeten weten, meneer?’ vroeg Max.
‘De grootste strijders van Ulster behoorden tot de Rode Tak. Cúchulain zelf was hun grootste voorman. Mevrouw Boon zou zeggen dat je voor onze orde geboren bent.’
Max fronste zijn wenkbrauwen toen hij de donkere ogen van de man zag glimmen van genoegen. Het stond hem helemaal niet aan dat zijn docente occultisme haar veronderstelling dat Max misschien wel de herrezen Cúchulain was hardop had geuit.
‘Ik had zo gedacht dat de jonge Wolfshond van Rowan het wel leuk zou vinden om vanavond iets buitengewoon belangwekkends te bekijken. Iets wat in het Archief ligt.’
‘Wat is het dan?’
‘O!’ mengde Connor zich in het gesprek. ‘Neemt u Max mee naar het Archief?’
‘Als hij zin heeft.’
‘Mag ik ook mee?’
Viljak lachte en gaf Connor een klopje op zijn arm. ‘Ik bewonder je geestdrift, maar ik vrees dat ik de regels al overtreed door Max mee te nemen,’ zei de agent vriendelijk. ‘Sorry dat ik je moet teleurstellen.’
Connor keek beteuterd.
‘Wat vind je ervan, Max?’ vroeg Viljak. ‘Zullen we eens een paar van Rowans geheimen gaan bekijken?’
Connor schoot praktisch in een kramp van jaloezie toen Max enthousiast knikte.
‘Connor, ik vertel je er later wel over,’ zei Max, waarna hij achter Viljak aan de eetzaal uit liep. Hij bleef even staan om een laatste blik op Julie te werpen, en tot zijn verbazing zag hij dat ze hem vanaf haar tafel nakeek. Max wendde zijn blik af en haastte zich om Viljak in te halen, die met grote, kordate stappen wegliep.
Ze lieten het Huis achter zich en liepen over de tuinpaden naar Oude Tom en Maggie, die als twee grote grijze rotsen over de zee uitkeken.
‘Ik heb gehoord,’ zei Max, ‘dat u directeur bent geweest, vóór mevrouw Richter.’
‘Dat klopt,’ zei Viljak. ‘Ik ben zes jaar directeur geweest, maar ik ben blij dat dat alles nu achter me ligt.’
‘Echt?’ vroeg Max. ‘Waarom dan?’
‘Ik hoor niet achter een bureau,’ zei de agent, en hij richtte zijn poppenogen op Max. ‘Buiten, waar de actie is, daar hoor ik – ik hoor jacht te maken op onze vijanden. Rowan is een prachtige instelling, maar het is slechts een klein stukje van ons werkterrein. Leiding geven aan de Rode Tak, dat is mijn ware roeping.’
Viljak ging Max voor, Oude Tom in. Hij klom naar de tweede verdieping en daar liep hij een zijgang in waar verschillende zelden gebruikte lokalen op uitkwamen. Nadat hij een grote sleutel uit zijn zak had gehaald, maakte hij de deur van lokaal 313 open. Max gluurde naar binnen, maar het enige wat hij zag was een stoffige ruimte met een stuk of twintig tafeltjes, een aantal boekenkasten en een draaibaar schoolbord vol vegen dat op een houten standaard stond.
‘Na jou,’ zei Viljak.
‘Maar ik dacht dat we naar het Archief gingen,’ zei Max.
‘Zo gaan we ook naar het Archief,’ zei Viljak simpelweg.
Max aarzelde even en stapte toen naar binnen. Viljak volgde hem en deed meteen de deur op slot. Hij lachte toen hij de wantrouwende blik in Max’ ogen zag.
‘Wees maar niet bang,’ zei hij. ‘Het Archief gaat alleen open als die deur op slot zit.’
Viljak stapte op het bord af, legde het plat op de vloer en pakte een krijtje. Op het stoffige oppervlak schreef de agent: Door noodzaak gedreven eist commandant Viljak het recht op van toegang tot het Archief. Met een glimlach om Max’ nieuwsgierige blik tilde hij het bord als een kelderluik op. Max boog zich naar voren en zag een schemerig verlichte trap naar beneden voeren en in de diepte verdwijnen.
‘Jeetje,’ zei Max, en hij stak zijn hand in de ruimte waarvan hij een paar tellen eerder het bestaan niet eens had vermoed.
‘Volg me.’ Viljak zette zijn voet op de eerste tree. ‘Maak je maar geen zorgen om dat bord – het lokaal brengt zichzelf in de oude toestand terug.’
‘Hebben wíj het Archief gebouwd?’ vroeg Max, terwijl hij achter Viljak aan naar beneden liep. De leerlingen waren allemaal op de hoogte van de bijzondere oorsprong van Rowan en wisten dat het eeuwen geleden was opgericht door machten die ouder en krachtiger waren dan die ze zelf bezaten. Sporen doken zomaar op en verdwenen weer; merkwaardige dwaallichtjes verschenen in het bos, begeleid door vaag, ver gelach. Regelmatig werden leerlingen gewaarschuwd om alles wat vreemd was te mijden, elk onverwacht voorval dat kon duiden op een plotselinge opleving van de Oude Magie die het fundament voor de school had gelegd. Dergelijke zaken waren onvoorspelbaar en mogelijk gevaarlijk, en Max besefte dat veel van zijn klasgenoten hem in hetzelfde licht zagen.
‘Nee, wij hebben het niet gebouwd,’ antwoordde Viljak, en terwijl ze steeds verder afdaalden, werd zijn stem weerkaatst door de glanzende muren van roze marmer. ‘De geleerden zijn van mening dat het Archief het oudste deel van de school is – het hart van het hele terrein. De belangrijkste boeken en relikwieën die uit Solas gered konden worden of die later verzameld zijn, liggen hier opgeslagen. Kijk uit waar je je voeten zet: sommige treden zijn helemaal uitgesleten.’
Steeds verder daalde Max af, tot hij de tel van de treden kwijt was. Hij hoorde Oude Tom acht uur slaan, maar de klok klonk mijlenver weg. Plotselinge luchtstromen verwarmden de ruimte, en de muren waren glad van het vocht. Max verbeeldde zich dat ze afdaalden in het binnenste van een levend wezen, oeroud en vreemd, en doortrokken van magie. De machtige aanwezigheid die in hem huisde, ontwaakte en roerde zich.
‘We zijn er, eindelijk,’ zei Viljak. Hij bleef staan op de laatste tree, die hen een grote zaal van dieproze marmer binnenvoerde. Max’ adem stokte toen hij de twee enorme shedu zag die aan weerszijden van een hoge, glanzende koperen deur stonden, waarop het zegel van Rowan was afgebeeld. De shedu waren gigantisch: wel vijf meter hoog, met kolossale stierenlijven en mensenhoofden waarop een hoge bronzen kroon prijkte. Het leken net beelden, tot een van hen plotseling zijn hoofd omdraaide en zijn lege, starre blik op Max richtte.
‘Niet bang zijn,’ zei Viljak. Hij pakte Max bij zijn elleboog en leidde hem naar voren. ‘Is dit de eerste keer dat je shedu ziet?’
‘Nee,’ fluisterde Max. ‘Een van mijn klasgenoten heeft een shedu als verzorgdier, maar die is een stuk kleiner dan deze.’
‘Shedu zijn ideale wachters,’ zei Viljak. Hij stak zijn hand omhoog en klopte op de borst van een van de ijzige wezens, dat een stap opzij deed om hen langs te laten. ‘Ze hebben maar weinig voedsel of slaap nodig en ze zijn immuun voor trucjes en occultisme. Omdat je bij mij bent, laten ze je passeren, maar ik raad je aan nooit op eigen houtje het Archief in te gaan. Dat snapt een shedu niet.’
‘Afgesproken,’ zei Max, en hij schuifelde langs de indrukwekkende dieren.
Viljak trok de zware koperen deur open en maakte ruimte voor Max, die zijn hoofd om de hoek stak.
‘Welkom in het Archief, Max. Dit is het hart van Rowan. Het vertegenwoordigt de rijkdom van ons volk.’
Secondelang bleef Max sprakeloos in de deuropening staan en staarde de immense ruimte in. Vele malen groter dan een kathedraal strekte het Archief zich voor hem uit: glanzende rijen tafels en vitrines met duizenden boeken, opgesteld langs imposante galerijen die zich in een geleidelijk stijgende spiraal verhieven. Max’ blik werd naar een verlicht fresco getrokken dat zich tientallen meters boven hun hoofd bevond en waarop de School van Athene stond afgebeeld. In nissen rond de ovale ruimte waren stevige gewelven gebouwd waarvan de muren behangen waren met een bonte verzameling schilderijen en kleden. Geleerden met afhangende schouders zaten alleen of in groepjes aan tafels over oude boeken en stapels doorschijnend dun perkament gebogen.
Max hoorde iemand hoesten in de holle ruimte en hij moest lachen toen hij David ontdekte, die klein en ineengedoken aan een tafel vlak bij een beeld van Aristoteles zat. Naast een dampende koffiemok verrees een berg boeken en papieren.
‘Dat is mijn kamergenoot,’ fluisterde Max.
‘Aha, de befaamde Menlo,’ zei Viljak, en vol belangstelling bestudeerde hij David. ‘Ja, ik heb veel over hem gehoord. Je kunt hem wel goeiedag zeggen, als je maar meteen terugkomt. Ik heb niet veel tijd.’
Max stapte de zaal binnen, zonder acht te slaan op de nieuwsgierige blikken en het gefluister van de geleerden die vanachter schemerige lampen door dikke brillenglazen naar hem tuurden. Hij tikte David op zijn schouder, waarop zijn vriend hem zijn strakke gezicht toekeerde en ongeduldig met zijn ogen knipperde. Terwijl hij zich omdraaide, deed David een onhandige poging om een flesje aan het oog te onttrekken dat gevuld was met een glinsterende zilverkleurige vloeistof.
‘Max!’ riep David, en hij wreef in zijn ogen. ‘Hoe ben jij hier binnengekomen?’
‘Commandant Viljak heeft me meegenomen,’ antwoordde Max, en hij wees naar de agent, die bij de deur was blijven staan. ‘Ga je soms hier beneden wonen?’ vroeg hij met een blik op de snoepwikkels, koffiemokken en het kussentje op de stoel naast David.
‘Geen gek idee,’ verzuchtte David. ‘Maar het begint vrucht af te werpen. Ik heb iets ontdekt – iets heel belangrijks.’
Max hoorde een geluid achter zich en toen hij omkeek, zag hij Viljak ongeduldig naar zijn horloge gebaren.
‘David, ik moet ervandoor.’
‘Kom maar terug als je klaar bent,’ drong David fluisterend aan.
‘Ik zal het proberen,’ riep Max over zijn schouder. Zonder verder op Davids smekende blik te letten haastte hij zich terug naar Viljak.
‘Hoe is het met je vriend?’ vroeg de commandant, terwijl hij Max meevoerde langs de rand van de zaal.
‘Eh, goed hoor... een beetje moe, geloof ik,’ antwoordde Max. ‘Hij brengt wel erg veel tijd hier beneden door.’
‘Wat doet hij dan, als ik zo vrij mag zijn?’ vroeg Viljak met opgetrokken wenkbrauw.
‘Onderzoek – naar Brams belofte aan de heksen. Weet u daarvan?’
‘Ja, en ik kan je verzekeren dat jullie tweeën nergens naartoe gaan,’ zei Viljak met onwrikbare overtuiging. ‘Jullie zijn veel te belangrijk om als een soort kermisprijs overgedragen te worden. Het is totaal niet aan de orde, en Richter weet dat maar al te goed.’
Met een klopje op zijn schouder dirigeerde Viljak Max naar een immense crypte met een glanzende deur van zwart graniet, gemerkt met dezelfde rode hand en hetzelfde koord als op de pols van de agent. Max’ vingers trilden en hij staarde strak en langdurig naar de deur.
Iets daarbinnen riep hem.
‘Wat is daar te zien?’ vroeg hij zacht.
‘De werktuigen en schatten van de Rode Tak,’ antwoordde Viljak. ‘Uitsluitend te gebruiken door onze leden.’ De agent legde zijn handpalm op het grote rode zegel. Even later klonk het doffe gerommel van steen dat over steen gleed. De gigantische deur zwaaide open en een warme gouden gloed viel naar buiten. ‘Zin om een kijkje te nemen?’
Max knikte. Hij passeerde de agent en liep een warme zaal van lichte steen in, die bezaaid was met Perzische tapijten. De gloed was afkomstig van lampen waarvan het licht weerspiegeld werd door de geschulpte rondingen, punten en randen van een wapenverzameling zoals Max die nog nooit had gezien. Hemden van dofgrijs nanokolder lagen naast helmen die vanachter geverniste wapenrustingen naar hem gluurden. Vol bewondering bleef Max staan bij een schitterend zwaard met gouden gevest, dat ontbloot op een roodfluwelen kleed lag.
‘Dat is Joyeuse,’ zei Viljak glimlachend. ‘Het zwaard van Karel de Grote. Sommige mensen beweren dat het samen met hem begraven is of dat het in het Louvre ligt, maar wij weten wel beter, hè?’
Max staarde naar zijn spiegelbeeld in de kling van het zwaard, maar opeens werd zijn blik naar iets anders getrokken: hetzelfde ijzingwekkende mes dat hij nog maar een paar weken eerder had gezien. Het lag op een hemd van grof geweven stof, en het gekartelde, geribbelde lemmet leek bedekt te zijn met opgedroogd bloed.
‘Dat heb ik eerder gezien,’ fluisterde Max. ‘Cooper had het bij zich toen David en ik aan Madame Mala werden voorgesteld.’
‘De Kris van Mpu Gandring,’ zei Viljak. ‘Indonesisch – uit het oude Singhasari-rijk. Het heeft een geschiedenis vol onheil. Ik raak het niet aan, maar Cooper zweert erbij. Het heeft hem nog maar één keer in de steek gelaten.’ Viljak gebaarde naar zijn gezicht, doelend op de littekens en brandwonden die Coopers bleke gelaatstrekken in een wasachtig masker hadden veranderd.
‘Wat is er met hem gebeurd?’ vroeg Max opeens. ‘Ik heb het hem nooit durven vragen.’
‘Ooit zal hij je vast zelf het hele verhaal vertellen,’ antwoordde Viljak. ‘Wel wil ik kwijt dat het samenhangt met de reden waarom ik je vanavond hier heb gebracht. Er ligt namelijk heel veel in de crypte van de Rode Tak, Max, maar onze kostbaarste relikwie is gebroken. Cooper heeft geprobeerd haar te maken, maar dat is hem niet gelukt. Ik denk dat jij er op een dag wel in zult slagen. Wil je haar zien?’
Viljak wees naar een donkere hoek helemaal achter in de crypte. Max voelde een tinteling in zijn maag. Wat het ook was dat hem had geroepen, het moest zich in die hoek bevinden, ergens tussen de kisten en vitrines.
‘Wat is het?’ vroeg hij met hese, droge stem.
‘Kijk zelf maar,’ zei Viljak. ‘Je kent het veel beter dan ik.’
Max liep aarzelend naar voren. Toen hij langs een open kist met gouden dubloenen glipte, zag hij wat Viljak hem had willen laten ontdekken.
Tegen een gebarsten houten wiel zag Max een scherpe speerpunt staan die was bevestigd aan een dik stuk grijs, versplinterd bot. Hij wist onmiddellijk dat dit dodelijke voorwerp vol weerhaken hem geroepen had, dat het hem als een zingende sirene naar zich toe had gelokt.
Viljak kwam naast hem staan. ‘Dat, Max, is alles wat er is overgebleven van Cúchulains lievelingswapen: zijn gae bolga. Het is de grootste schat die de Rode Tak bezit. Je kunt je voorstellen dat het door zijn afkomst en eigenschappen van onmetelijke waarde is.’
Max herinnerde zich de verhalen die hij over Cúchulain had gelezen. De speer was gemaakt van de botten van een zeemonster; een geschenk aan Cúchulain van hen die voorbij deze wereld leven. Volgens de verhalen was het een vernietigend wapen; een wond van de gae bolga was altijd dodelijk.
‘Denk je dat je met iets dergelijks overweg kunt?’ vroeg Viljak, en zijn stem klonk traag en behoedzaam.
De vraag hing in de roerloze lucht van de crypte, en Max zweeg even om na te denken. ‘Ik dacht dat al deze voorwerpen alleen voor de Rode Tak bestemd waren,’ antwoordde hij ten slotte, met een blik op het wapen. ‘Dan zou ik lid moeten worden, en u hebt gezegd dat er niet meer dan twaalf leden kunnen zijn.’
‘Dat is waar,’ zei Viljak zacht, ‘maar één lid trekt zich terug uit ons midden – hij is te oud om nog echt van dienst te zijn. Je bent jong, Max, maar ik heb nog nooit iemand gezien die zo begaafd was. Je hebt je vuurdoop al gehad. In buitengewone tijden moet je soms van de regels afwijken, vind je niet?’
Max stak zijn hand uit naar de gebroken speer. Hij wilde hem voelen.
‘Waar ben jij in vredesnaam mee bezig?’
De stem van mevrouw Richter verbrak de rust van de crypte. Met een ruk trok Max zijn hand terug, en toen hij omkeek, zag hij de directrice in de deuropening staan, met vlammende grijze ogen en haar armen over elkaar geslagen. Zo kwaad had Max haar nog nooit gezien. Viljak wendde zich tot haar.
‘U bent me uitleg verschuldigd, commandant!’ zei mevrouw Richter ziedend.
‘Goeienavond, Gabriëlle.’ Viljak klonk luchtig. ‘Leuk om je te zien. Ik zou met alle genoegen antwoord geven op je vraag, maar deze crypte is uitsluitend bestemd voor de Rode Tak. Als ik vervelend wilde doen, zou ik zeggen dat je in overtreding bent...’
Max’ mond viel open. Roerloos keek de directrice Viljak aan. Hij beantwoordde haar blik met een geduldige glimlach, zonder ook maar één keer met zijn ondoorgrondelijke donkere ogen te knipperen.
Mevrouw Richter kuchte. ‘Max, kom de crypte uit, en wel meteen. Commandant Viljak, u verlaat onmiddellijk het land en roept in Parijs uw team bijeen. Er wordt weer een politicus vermist en in grote delen van Europa is de stroom uitgevallen. De situatie wordt van kwaad tot erger. U neemt naar eigen inzicht het bevel over de plaatselijke veldposten over.’
‘Tot je dienst, Gabriëlle,’ zei Viljak, die in de houding sprong voor hij Max de crypte uit leidde. Mevrouw Richter deed een stap opzij toen Viljak de deur sloot. Hij legde zijn hand even op Max’ schouder. ‘Bedankt dat je meegekomen bent, Max. We zien elkaar wel weer. Gedraag je en doe je best op school, afgesproken?’
‘Ja, meneer,’ mompelde Max, die ineenkromp onder de laserscherpe blik van mevrouw Richter.
Met een glimlach maakte Viljak rechtsomkeert, en zonder mevrouw Richter een blik of afscheidswoord waardig te keuren liep hij naar de uitgang.
De directrice keek hem na en wendde zich toen met een zucht tot Max. ‘Wat ik voor me zie is een leerling,’ zei ze. ‘Maar wat ziet commandant Viljak?’
‘Ik weet het niet,’ antwoordde Max, en hij keek langs haar heen naar het rode zegel op de deur.
‘Volgens mij weet je dat heel goed, Max.’
‘Een rekruut misschien?’ antwoordde Max met gloeiende wangen. ‘Sorry.’
Mevrouw Richter schonk hem een milde glimlach, en haar grijze ogen blonken als zilver tussen haar kraaienpootjes. Het was een hard gezicht, maar Max vermoedde dat ze vroeger heel mooi was geweest.
‘Je wordt zo groot,’ zei ze. ‘Je bent al bijna even lang als ik, terwijl ik me een jaar geleden nog moest bukken om je aan te kunnen kijken. We hebben het afgelopen jaar veel meegemaakt, vind je niet? Ik heb het altijd zo druk, dat weet ik, maar het wordt tijd dat we eens met elkaar praten.’
‘Ja, mevrouw,’ zei Max, die weer durfde uit te ademen nu hij wist dat de directrice niet boos op hem was. ‘Ik wilde u trouwens vertellen dat David iets belangrijks heeft gevonden – hij zit daar.’
Mevrouw Richter keek op en liep naar Davids tafel, met Max in haar kielzog. David schonk zich net koffie in en bestudeerde een gouden amulet die aan zijn vinger bungelde.
‘David,’ zei mevrouw Richter kreunend, ‘hoe vaak moet ik je nog vragen om geen koffie te drinken? En je mag het al helemaal niet meenemen naar het Archief.’
‘Ik kijk heel goed uit,’ zei David bij wijze van verweer, met zijn aandacht nog steeds op de amulet gericht. ‘Trouwens, ik kan er niet mee stoppen – koffie is de grootste uitvinding ooit!’
‘Tja, daar zou ik wel het een en ander tegen in willen brengen, maar Max zei dat je misschien iets belangrijks hebt gevonden.’
‘Iets heel belangrijks,’ zei David met een bescheiden knikje. ‘Maar dat kunnen we beter ergens anders bespreken.’
Mevrouw Richter draaide zich om en keek met samengeknepen ogen naar een naburige tafel waaraan een stel geleerden met lange baarden zat die hun uiterste best deden om iets van hun gesprek op te vangen.
‘Prima,’ zei ze. ‘Laten we naar een van de studiekamers gaan.’
Met een minieme vingerbeweging liet mevrouw Richter Davids boeken en papieren opstijgen, en in zwevende optocht volgden ze het drietal. De directrice ging Max en David voor naar een knus kamertje dat grensde aan de galerij op de eerste verdieping. De boeken en papieren volgden hen naar binnen en streken keurig netjes op een grote tafel neer. Mevrouw Richter liet Max en David op een gemakkelijke stoel plaatsnemen en deed de deur dicht.
‘Goed,’ zei ze, ‘wat heeft dit te betekenen? Ik dacht dat ik voor vandaag wel genoeg opwinding te verwerken had gehad!’
‘De heksen spreken de waarheid – Bram heeft inderdaad drie mensen aan hen beloofd,’ zei David op kalme toon. ‘Maar dat is nog niet het ergste.’
‘Ga door,’ zei mevrouw Richter. Met haar mond in een strakke, rechte streep wachtte ze op de rest van zijn verhaal.
‘Het Boek van Thoth bestaat en hij is ernaar op zoek, op dit moment,’ vervolgde David, spelend met de merkwaardige amulet, die nu op zijn hand lag.
‘Wíé is ernaar op zoek?’ vroeg mevrouw Richter.
‘Astaroth,’ fluisterde David. ‘Maar het wordt nog erger!’
‘David, vertel dan wat er zo erg is!’ beet mevrouw Richter hem toe.
‘Bram heeft het Boek verborgen, maar er was nog iemand die wist waar hij het kon vinden...’
David keek vluchtig naar Max, die werd bevangen door een kil, loodzwaar gevoel.
‘Laat me raden,’ zei Max. ‘Marley Ziener.’
‘Marley Ziener,’ beaamde David met een ironisch lachje. ‘Vreemd genoeg hebben we het trouwens aan Ziener te danken dat we weten dat het Boek in gevaar verkeert. Dit heeft hij voor Bram gemaakt, voor hij verraad pleegde.’
David hield de amulet omhoog: een gouden schijf aan een dunne ketting, waarin een achtpuntige zon was gegraveerd. David hield hem in de kom van zijn handen en Max tuurde er met samengeknepen ogen naar. De zon gaf een onmiskenbare gloed af, alsof er een vuurvliegje in vastzat.
‘De amulet geeft aan of het Boek veilig is voor Astaroth,’ zei David. ‘Volgens Bram begint hij te gloeien als het Boek in gevaar verkeert – zien jullie hem gloeien?’
‘Ja,’ antwoordde mevrouw Richter turend. ‘Hoe ben je dat alles aan de weet gekomen?’
‘Ik heb een brief van Bram gevonden,’ zei David. ‘Die zat tussen een stapel andere papieren, onder het kopje “onleesbaar”.’
‘En hoe heb jij hem kunnen ontcijferen?’ wilde ze weten.
‘Dankzij Maya,’ luidde Davids antwoord. Hij doelde op zijn verzorgdier, een gazelleachtig wezen dat ulu werd genoemd. David stak zijn hand in de zak van zijn trui en haalde er het geheimzinnige flesje met de zilveren vloeistof en een dun kwastje uit. ‘Hier zitten een paar druppels bloed van Maya in,’ legde hij uit. ‘Als je het bloed van een ulu over de woorden strijkt en de juiste formules uitspreekt, kun je er zo ongeveer alles mee vertalen. Daarom zijn ulu’s ook zo zeldzaam: er werd op ze gejaagd door Mystici en geleerden, en nu zijn ze bijna uitgestorven. Die akelige lui kwamen er trouwens snel achter dat de ulu zijn bloed vrijwillig moet afstaan. Als je het met geweld afneemt, verandert het van samenstelling en wordt het een buitengewoon bijtend zuur – zo sterk dat het door iedere kostbare tekst heen vreet die de rovers willen vertalen.’
‘Juist,’ zei mevrouw Richter met een blik op het flesje.
Ongeduldig doorzocht David de stapel losse blaadjes en kaarten, tot hij een broos en vergeeld stuk perkament had gevonden. Hij stak het mevrouw Richter toe.
‘Mevrouw de directrice,’ zei David, ‘wat er verder ook met de heksen gebeurt, we moeten het Boek vinden voor Astaroth het te pakken krijgt. Dat is het allerbelangrijkste!’
Mevrouw Richter nam het stuk perkament van David aan en hield het bij de hoeken vast terwijl ze er haar blik een paar keer aandachtig overheen liet gaan. Met een knikje gaf ze de brief aan Max. Knipperend met zijn ogen keek hij naar het dichtbeschreven blad vol tekens in zwarte inkt. Het was volslagen onbegrijpelijk, tot er langzaam en geleidelijk zilverkleurige woorden naar het oppervlak zweefden en het volgende bericht verscheen:
==
15 maart 1648
==
Het gaat mijn verstand te boven waarom hemel en aarde samenspannen om zoiets gevaarlijks te bedenken, maar het Boek van Thoth bestaat en moet voor eeuwig verborgen blijven voor hen die zijn geheimen zouden kunnen verraden. Ik heb gezorgd dat het Boek voorlopig veilig is, hoewel ik daar een verschrikkelijke prijs voor betaal. Moge God me vergeven dat ik ruilhandel heb gepleegd met levens die niet van mij zijn!
Niettemin zijn drie levens – hoe gezegend ook – slechts een schijntje als we er de vrijheid van de mensheid mee kunnen behouden. We zijn ternauwernood aan de ondergang ontsnapt, want Astaroth had vernomen waar het Boek zich bevond, en hij was van plan het door middel van list, moord of oorlog in bezit te krijgen. De Demon is buitengewoon sluw en al heel lang zoekt hij naar het Boek en bestudeert hij de magische kunsten waarmee hij de geheimen ervan zou kunnen ontraadselen. Alleen al de gedachte dat het Boek ooit in handen van Astaroth zou vallen, is verderfelijk, want met behulp van het Boek kan hij de wereld vormen naar zijn wil en het lot van de mensheid bepalen. Mijn eigen strijd met de demon is nabij, en met dit grote kwaad zal Elias Bram zich moeten meten.
Ik bid dat het Boek tot in eeuwigheid verborgen zal blijven, maar de tijd brengt soms vreemde stromingen die iets bloot kunnen leggen wat geacht werd geheim te zijn. In deze brief sluit ik een vernuftige amulet bij die is vervaardigd door Ziener, mijn vertrouweling in deze zaken. De voorkant zal feller opgloeien naarmate er meer gevaar dreigt van de demon die het Boek begeert.
Mocht het Boek van Thoth ooit weer in nood verkeren, dan kan het gered worden door degene die mijn raadsel oplost. Ik durf het niet in duidelijker taal op te schrijven, voor het geval de Vijand deze brief vindt en alles verloren is. Mocht u erin slagen het Boek te vinden, hoedt u er dan voor om het te gebruiken! Volg het pad van de wijsheid en breng het naar een veilige plek, waar het in vrede kan blijven liggen tot het einde der tijden...
==
Waar ooit Teutonen hun vorsten kroonden
Ligt een vierkepige sleutel ongestoord
Nu rijd ik mijn ros voorbij de zon
Tot veilig aan de hemelpoort.
==
Daar ligt het Boek naast helden groot
Onder woud en heuvels oud en grijs
Maar bedenk wel, o Tovenaar,
Niet door magie geeft het zijn geheimen prijs.
==
In haast,
Elias Bram
==
Max gaf de brief terug aan mevrouw Richter, die hem voorzichtig in een archiefdoos stopte. David wilde haar de amulet overhandigen, maar ze schudde haar hoofd.
‘Nee, David, ik heb liever dat jij die bewaart. Je hebt voortreffelijk werk verricht en ik kan niemand bedenken aan wie ik die talisman voorlopig liever toevertrouw. Heb je de brief in je geheugen geprent?’
‘Ja, mevrouw,’ zei David. ‘Woord voor woord.’
‘Mooi, want ik neem het origineel mee om het onmiddellijk aan een aantal collega’s te laten zien. Als jij nou eens aan Brams raadsel begint en kijkt of je er iets van kunt maken. Ik ga er zelf ook mee aan de slag. Over twee weken komen de heksen. Onder deze omstandigheden wil ik ook anderen voor die bijeenkomst uitnodigen.’
‘Gaan we met de heksen mee, mevrouw Richter? Moeten we onze spullen al pakken?’ vroeg David met een zweempje bedekte humor.
‘Nog niet, David,’ antwoordde mevrouw Richter en ze glimlachte vermoeid. ‘Je moet vertrouwen hebben. Enne... Max?’ Ze bleef bij de deur staan en keek de donkerharige jongen aan.
‘Ja, mevrouw Richter?’
‘Jij zult geduld moeten hebben,’ zei ze zachtjes. ‘De glans van je grootheid is voor iedereen zichtbaar, maar de Rode Tak is niet geschikt voor iemand die zo jong is als jij. De leden zijn zeer waardevol en we hebben ze in hoog aanzien, maar hun taak is grimmig en eenzaam. Ik wil je zo’n leven besparen tot je oud genoeg bent om zelf te kiezen. Commandant Viljak is een uitstekend agent, maar hij is ambitieus, en ambitie kan zelfs het scherpste inzicht vertroebelen. Niemand anders kan het wapen van Cúchulain opnemen... het zal op je wachten tot je er klaar voor bent. Een fijne avond verder.’
Max en David wensten mevrouw Richter eveneens een prettige avond, waarna ze de deur achter zich dichttrok.
David tikte met zijn vinger op de amulet en tuurde naar de zon die op de voorkant stond afgebeeld. ‘Waar ging dat over?’ vroeg hij.
‘O, niks,’ zei Max, die mevrouw Richters woorden nog moest verwerken. ‘Viljak heeft me een crypte en wat wapens laten zien, en nu denkt mevrouw Richter dat hij me probeert te ronselen.’
‘En, is dat zo?’ vroeg David, terwijl hij opkeek van zijn amulet.
‘Ik geloof het wel,’ verzuchtte Max.
‘Pas op voor vleiers,’ zei David met opgestoken vinger, ‘want wat als muziek in je oren klinkt, zou wel eens gif voor je ziel kunnen zijn.’
‘Wie heeft dat gezegd?’ vroeg Max.
‘Ik,’ zei David, en met twinkelende ogen pakte hij een boek over Duitse geschiedenis.
Hoofdschuddend stond Max op van zijn stoel. ‘Blijf je hier de hele nacht zitten om aan dat raadsel te werken?’
‘Jazeker,’ zei David, terwijl hij het boek doorbladerde. ‘Ik blijf hier zitten tot de heksen me in een zak gooien en wegkarren.’
‘Daar moet je geen grapjes over maken.’ Max stak zijn hoofd om de hoek van de studiekamer en keek even naar de deur van het Archief. ‘Denk je dat die shedu me opeten als ik hier alleen wegga?’
‘Ik denk het niet,’ zei David, die een geeuw bedwong. ‘Ze maken zich eerder druk om wie er naar binnen wil dan om wie er naar buiten gaat. Zal ik met je meelopen?’
‘Nee,’ zei Max. Hij keek door de deur en toen naar de muurschilderingen hoog boven zijn hoofd. ‘Ik red me wel. Als je iets ontdekt, kom het me dan gelijk vertellen – ook al lig ik te slapen.’
‘Afgesproken,’ zei David. Hij zwaaide even en stak zijn neus toen weer in zijn boek.
Max snelde het Archief uit, langs de onbewogen shedu, de lange trappen op, tot hij weer in het halfdonker van lokaal 313 stond. Toen hij bij zijn kamer aankwam, zag hij dat de deur op een miniem kiertje stond. Behoedzaam liep hij naar binnen, en daar zag hij Connor, die languit met zijn studieboeken voor de haard op de benedenverdieping lag. Op tafel stond meneer Zaaks, zoals altijd onberispelijk gekleed en met zijn handen afwachtend gevouwen.